Duitsland verliest greep op monetair beleid
In EU-verband gebeurt er traditioneel weinig zonder het fiat van de Duitsers. Maar die machtspositie brokkelt af. Als het namelijk om de economie gaat, speelt het geldbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) een steeds prominentere rol, en juist binnen die instelling hebben de Duitsers de slag verloren. Met dank aan Draghi. Hij geeft hun het nakijken.
Duitsland is qua economische omvang en bevolkingsaantal nu eenmaal de grootste lidstaat binnen de Unie, fungeert veelal als motor voor de bedrijvigheid in de eurozone. Dat betaalt zich uit in invloed en zeggenschap. Ligt er in Brussel een dossier op tafel, dan is de opstelling van Berlijn cruciaal. Als de regering daar het nodig acht, gooit zij in het overleg tussen de hoofdsteden het volle gewicht in de schaal om een discussie in de gewenste richting te buigen.
Meestal zoeken de Duitsers eerst het compromis met de Fransen en plaatsen zij vervolgens de partners voor een voldongen feit. Dat was de gang van zaken bijvoorbeeld op cruciale momenten in het gevecht tegen de schuldencrisis. Bondskanselier Merkel en, toen nog, president Sarkozy staken de hoofden bij elkaar, sloten een onderlinge deal en bepaalden samen de koers van het gemeenschappelijk Europa.
Krachtenveld
Maar het krachtenveld is aan verandering onderhevig. Zo kunnen we constateren dat het monetaire beleid, waarover de ECB de scepter zwaait, vandaag de dag meer dan voorheen een stempel drukt op het economisch reilen en zeilen, dat het soms zelfs van doorslaggevende betekenis is. Twee majeure acties van de zijde van de centrale bank, met daarbij een hoofdrol voor president Mario Draghi, illustreren dat.
In de zomer van 2012 wankelde de eurozone. Het voortbestaan stond als gevolg van het drama in Griekenland en andere zuidelijke naties op het spel. Het was een verbale interventie van Draghi die het gevaar afwendde. In een toespraak in Londen beloofde hij alles te zullen doen om de muntunie te redden. „En geloof me, dat zal genoeg zijn. De euro is onomkeerbaar”, verzekerde hij. Zijn woorden alleen al bleken voldoende om de financiële markten te bedaren.
Enkele weken geleden kondigde Draghi het plan af om staatsobligaties te gaan opkopen, voor 60 miljard euro per maand, van maart tot zeker september 2016. Een operatie van minimaal 1140 miljard euro om, in zijn visie, het deflatiespook buiten de deur te houden en de groei een impuls te geven. QE heet het in het jargon, afkorting van, in het Engels, kwantitatieve verruiming.
Hervormingen
Waardoor verschuift het beleidsprimaat naar Frankfurt? Sylvester Eijffinger, hoogleraar financiële economie aan van Tilburg University, analyseert: „De politici laten het afweten, de overheden verzuimen om structurele hervormingen tot stand te brengen die zorgen voor meer dynamiek in de economie, die de groei oppeppen en daarmee bijdragen tot het verminderen van tekorten en schulden. Voor die maatregelen heb je moedige mensen nodig en moed is een schaars goed in de politiek. Opereren vanuit een langetermijnperspectief vind je al helemaal niet.
Zeker de zuidelijke landen, en daartoe reken ik ook Frankrijk, doen weinig op dit punt. Hollande ondernam in het begin van zijn presidentschap nog wat op het gebied van arbeidsmarkt en pensioenen, maar toen Parijs in staking ging, schrok hij en durfde hij niets meer. Hij is als een konijn dat in het licht van de koplamp kijkt en als verstijfd blijft zitten. In Italië gebeurde alleen wat toen Monti daar als technocraat aan de touwtjes trok. Renzi, de huidige premier, roept wel hard, maar toont geen enkele daadkracht.”
Draghi doet dat, vanuit de monetaire hoek, wel. Eijffinger prijst zijn optreden in 2012, een soloactie waar zijn medebestuurders vooraf niets van afwisten. „Eerlijk is eerlijk, daarmee heeft hij de eurozone gered. Het is waarschijnlijk een van de belangrijkste uitspraken van de afgelopen decennia geweest.” Maar over QE oordeelt hij negatief. Volgens de hoogleraar overtreedt de ECB met die aanpak zijn mandaat. Het verdrag verbiedt monetaire financiering, het financieren van overheidstekorten door de centrale bank. Draghi benadrukt dat er alleen obligaties worden gekocht die in al circulatie zijn, dus niet direct bij de uitgifte ervan. Eijffinger: „Maar natuurlijk beïnvloeden die transacties ook de prijs op de primaire markt, bij een emissie. Het drukt de kapitaalmarktrente. Landen kunnen daardoor goedkoper lenen, en dat verschaft ruimte om hervormingen, die hun tekorten moeten terugdringen, uit te stellen. De ECB verliest op deze manier zijn financiële onafhankelijkheid. Daarom zijn de Duitsers zo boos.”
Zij hebben de slag verloren en het grootschalige opkoopprogramma niet kunnen tegenhouden. Eijffinger over hun tanende macht op monetair terrein: „Duitsland verkeert als groot land nog steeds in een bijzondere positie binnen de ECB. Jens Weidmann, de hoogste baas van de Bundesbank, is na Draghi ongetwijfeld de voornaamste man in de raad van bestuur. Maar er heerst verdeeldheid en de noordelijke landen vormen een minderheid, dus verliezen zij het. De Duitsers beschouwen QE als contractbreuk, in strijd met de verdragsregels. Ze hebben echter geen alternatief. Het openbreken van de muntunie is geen optie. De euro zit zo vervlochten in de handels- en financiële stromen, dat kun je niet terugdraaien.”
Verdrag van Maastricht
Waar is het misgegaan voor de Duitsers? Misschien hebben ze er spijt van dat ze de D-mark hebben ingeleverd. Eijffinger: „Ze waren destijds uiterst wantrouwig tegenover de Fransen en de Italianen, bang voor een ondermijning van hun geldbeleid. Ze wensten alleen in te stemmen met de oprichting van de ECB als die net zo onafhankelijk zou worden als de Bundesbank en als die ook prijsstabiliteit als enige doel zou hanteren. Het Verdrag van Maastricht, dat begin jaren negentig tot stand kwam, regelde dat inderdaad. Zij dachten dat de daarin vastgelegde afspraken heilig waren, maar ervaren nu het tegendeel. Draghi is bezig, in het belang van de zuidelijke landen, het mandaat op te rekken. Dat vind ik buitengewoon kwalijk.
Ook bij QE liep hij weer voor de troepen uit. Hij zinspeelde er in augustus al op, in een toespraak in het Amerikaanse Jackson Hole, terwijl hij dat niet had afgestemd in de top van de ECB. Dat is Draghi ten voeten uit. Duisenberg, de eerste president van de ECB, trad op als primus inter pares, als eerste onder zijns gelijken; Trichet zei altijd: we zijn een team, maar hij bedoelde: ik ben de baas; en nu Draghi, die is écht de baas. Hij is extreem slim en kent alle trucs.”
Eijffinger over het kantelpunt voor de Duitsers: „Dat is het terugtreden geweest van Axel Weber als hun kandidaat om Trichet op te volgen, in 2011. Frankrijk en Italië voerden campagne tégen hem. Een integere man, maar hij ventileerde publiekelijk kritiek op het ECB-beleid, terwijl hij zelf als topman van de Bundesbank deel uitmaakte van de raad van bestuur. Daarmee beging hij een fout en toen was het gebeurd, dat was dodelijk. Had hij dat niet gedaan, dan had er nu een Duitser gezeten als ECB-president.”
Draghi startte na de terugtocht van Weber een charmeoffensief en presenteerde zich als iemand die volledig stond in de strenge Duitse monetaire traditie. Berlijn accepteerde hem. Heeft hij kiekeboe gespeeld? Eijffinger: „Natuurlijk. Om Draghi te begrijpen, moet je Machiavelli lezen, van vijf eeuwen terug. Af en toe mag je een beetje liegen, dat is geoorloofd, sterker nog: dat moet voor de raison d’état, het staatsbelang.”
„Er tekent zich nu een scheiding der geesten af binnen de ECB, heel schadelijk voor het aanzien en de geloofwaardigheid van dat instituut. Het is de prijs voor het willens en wetens doordrukken van QE. Ik denk dat Draghi zijn hand heeft overspeeld. Als overheden geen structurele hervormingen doorvoeren, zal blijken dat de opkoopoperatie niets oplevert. Dan komt het moment dat de reputatie van Draghi begint af te bladderen. Dat kan even duren, maar het gaat wel gebeuren.”
Verleden verklaart opstelling Bundesbank
Om het denken en handelen van de Duitsers op het gebied van de monetaire politiek te begrijpen, moeten we terug naar het verleden. In het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw was er in hun land sprake van hyperinflatie. Dat nooit meer: die overtuiging drukte een stempel op het beleid vanaf 1945.
Tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog draaide de bankbiljettenpers in Duitsland op volle toeren, eerst om de kosten van de militaire operaties te financieren en later om de enorme herstelbetalingen die de geallieerden eisten, te kunnen opbrengen. De overheid liet massaal extra geld aanmaken. Ze legde daarmee de basis voor een gierende inflatie. De waarde van de nationale munteenheid kelderde in sneltreinvaart.
In 1923 kostte een ei 80 miljard mark, op een brief moest een postzegel van 40 miljard mark. Alle ingezetenen mochten zich multimiljardair noemen, maar zij konden met hun vermogen weinig kopen. Een bankbiljet was een waardeloos vodje papier geworden.
Tegen die achtergrond pakten onze oosterburen het na het einde van het naziregime radicaal anders aan. In 1948 vervingen zij de Reichsmark door de Deutsche mark, de D-mark. Die groeide uit tot het symbool van een ook in economisch opzicht nieuw tijdperk.
De waardevastheid van het nieuwe betaalmiddel werd streng bewaakt door de Bundesbank, de in Frankfurt gevestigde centrale bank. Die verwierf een onafhankelijke positie ten opzichte van regering en parlement en voerde een compromisloos anti-inflatiebeleid. De monetaire instelling wilde niets weten van het bijdrukken van geld en het opkopen van staatsschuld. Zij bouwde een onkreukbare reputatie op.
De aanpak legde de Bondsrepubliek geen windeieren. De bedrijvigheid vertoonde in de jaren vijftig en zestig een krachtig herstel: het Wirtschaftswunder voltrok zich. De bevolking koesterde de eigen munt en stond aanvankelijk dan ook zeer gereserveerd tegenover de plannen voor de euro. De Duitsers wensten die alleen te accepteren op voorwaarde dat de beoogde ECB op dezelfde leest zou zijn geschoeid als de Bundesbank.