Kronieken van een aangekondigde dood
Terminaal zieke mensen vertellen in de media openhartig over het naderende einde. Welke betekenis hebben zulke kronieken van een aangekondigde dood? En wat is er vanuit christelijk perspectief over te zeggen?
Het lijkt een trend: mensen schrijven over de ernstige ziekte die hen treft. Zo vertelt Albert de Lange (57), bijna dertig jaar redacteur bij Het Parool, over zijn strijd tegen kanker. Naar eigen zeggen verkent hij, ongewis hoe lang, de route naar zijn aangekondigde dood. In NRC Handelsblad beschrijft Pieter Steinz (51), oud-directeur van het Nederlands Letterenfonds, zijn omgang met de ernstige spierziekte ALS. Hij doet dit op een originele manier: met behulp van wereldliteratuur als van Edgar Allan Poe en de schrijver van Elckerlijc spiegelt hij zijn eigen ervaringen als patiënt.
Lezers van dergelijke columns krijgen inzicht in het ziekteproces. Vooral maken de schrijvers hun lezers deelgenoot van hun houding tegenover de dood. Hoe ga je om met het onvermijdelijke? Hoe kun je de realiteit van ziekte en dood onder ogen zien? Maar ook: wat maakt het leven de moeite waard, als je levenstijd kort is? Wie zelf aan de andere kant van de dunne scheidslijn tussen ziekte en gezondheid staat, past bescheidenheid bij een oordeel over zulke ontboezemingen.
Vragen
Toch roept het lezen van deze moderne ziekteverhalen onherroepelijk vragen op. Om er een te noemen: welk belang is ermee gediend? De verbinding tussen ziekte en literatuur, zoals Steinz die maakt, is interessant. Boeken krijgen bij hem een spiegelfunctie. Herkenbaar voor degenen die een beetje op de hoogte zijn met wereldliteratuur en die tegelijk te maken hebben met ziekte. Het lijkt hier vooral om de esthetische waarde van zulke columns te gaan. Een lach en een traan. Intussen moet de lezer zich wel realiseren dat ze geschreven zijn door mensen die nog korte tijd van leven hebben.
Of zit er een ander belang onder? Albert de Lange heeft het in een van zijn bijdragen over de bespreekbaarheid van de dood. Hij signaleert een toenemende belangstelling voor de vraag hoe je het doet, dat sterven. Blijkbaar vervullen dergelijke columns een gidsfunctie op de weg van alle vlees. Ook de moderne mens weet dat hij sterven moet. Wat hij echter niet of nauwelijks meer weet is hoe hij zich erop moet voorbereiden. De terminale columnisten zijn voor hen predikers van het ”memento mori”, gedenk te sterven.
Toch ligt daar de belangrijkste vraag die bij dergelijke columns te stellen is. Sjoerd de Jong, ombudsman bij NRC Handelsblad, schreef in november 2014 dat hij moeite heeft met het genre van de verslagen van het ziekbed. Zijn aarzeling benoemde hij als een restant van zijn gereformeerde opvoeding; de dood hoort niet bij het leven en je moet die dus ook niet verwelkomen. Valt de dood wel nuchter op te vatten? Kan een mens die altijd recht in de ogen zien of zijn ervaring daarbij openhartig met lezers van een krant delen?
Onontkoombaar
De Jong stelt een wezenlijk punt aan de orde. Wie de verhalen van auteurs als Steinz en De Lange leest, krijgt de indruk dat de dood onontkoombaar is. Maar vooral: dat hij bij het leven hoort. De laatste levensfase is een fase die het waard is om te leven. Het liefst zo uitbundig mogelijk. Van het memento mori blijft goed beschouwd niets over. In elk geval niet in de Bijbelse betekenis. De belangrijkste les die de lezer meekrijgt is: geniet van het leven, voor het te laat is. In de woorden van Gerry van der List, publicist in Elsevier: een sterker besef van de eindigheid van het bestaan inspireert als het ware tot een bewust hedonisme.
Omgang met het levenseinde heeft iets van een spiegel van een cultuur. Welke balans maken de auteurs op? De voorbereiding op de ontmoeting met God is geheel afwezig. Steinz’ bespreking van Elckerlijc zou deze vraag moeten oproepen. Elckerlijc is een personage dat ”iedereen” betekent en waarmee ieder mens zich dus moet identificeren. Als Elckerlijc de dood krijgt aangezegd, weet hij dat hij aan God rekenschap moet afleggen. Hij maakt zich daar ernstige zorgen over, want „in het kasboek van mijn leven/ staat bitter weinig goeds geschreven.” De boodschap van Elckerlijc kan de toets van de Bijbelse kritiek niet doorstaan. Met een opgelapte Deugd en Zelfkennis kunnen mensen niet in vrede voor God verschijnen. Intussen blijft staan dat Elckerlijc de vraag naar de ontmoeting met God niet uit de weg gaat. Die vraag geeft blijk van een besef van memento mori. Juist dit besef is, ondanks alle openheid over de dood, pijnlijk afwezig. De kronieken hebben een gemarkeerd einde: een wisse dood. Zelfs oog in oog met de dood wordt God doodgezwegen.
Weinig weerklank
In christelijke kring vinden zulke columns vermoedelijk weinig weerklank. De verwoording van menselijke tragiek kan herkenbaar zijn; de gepraktiseerde levensvisie hopelijk niet. Wie beseft dat sterven God ontmoeten betekent, kan hier niet luchtig over spreken. De vraag hoe christenen omgaan met ziekte en met hun levenseinde kan echter niet onbesproken blijven. Gerry van der List schreef vorige week in Elsevier dat gelovigen, gezien hun overtuiging, naar de dood zouden moeten verlangen. Ze leven immers in de veronderstelling dat na het overlijden –let op het woord– iets mooiers wacht. Een heerlijk hiernamaals dat zo veel aangenamer zal zijn dan dit aardse tranendal. Opmerkelijk genoeg, aldus Van der List, klampen de meeste christenen zich toch aan het leven vast. Zelden liggen ze opgewekt op hun sterfbed, in blijde verwachting van wat komen gaat.
Het is te gemakkelijk om Van der List hier zomaar gelijk te geven. Het is de vraag of verlangen naar de dood zonder meer wel Bijbels is. Het leven is immers een gave van God. Al is dit aardse leven een wachtpost, dit mag in geen geval leiden tot een versmading van de zegeningen van God, zou Calvijn zeggen. Daar komt bij dat er gelukkig indrukwekkende sterfbedden zijn, waarop mensen getuigen van de genade van Christus als de enige grond van hun behoud. Die halen vrijwel nooit de krant, maar ze zijn er wel degelijk.
Welstervenskunst
Overigens: juist in de gereformeerde traditie zijn er talloze voorbeelden van welstervenskunst. Wie bekend is met de oudvaders, weet dit. Zo schreef Gisbertus Voetius bijvoorbeeld in zijn ”Praktijk der godzaligheid” een indrukwekkend hoofdstuk over ”Euthanasia of welstervenskunst”. En de remonstrantse Gerard Brandt tekende een dieporthodoxe belijdenis op van Michiel de Ruyter, de admiraal van Neêrlands zeestrijdkrachten: „Aan dit ellendig lichaam is weinig gelegen, als de ziel maar behouden wordt. Mijn pijn is niets vergeleken bij de onuitsprekelijke smart en smaad die onze Heiland onschuldig leed om ons van de eeuwige pijn te verlossen.”
Hiermee is ten opzichte van de columns een belangrijke stap gemaakt. Want ook christenen kennen een kroniek van een aangekondigde dood. Of liever: het Evangelie van het aangekondigde sterven van de Heere Jezus Christus. Morgen is het de eerste lijdenszondag. Dienaren van het Evangelie zijn geroepen om Zijn lijdensweg te verkondigen. Opdat zondaren vrede met God zullen krijgen, door het sterven van Christus. Wie het eigendom van Christus is, heeft troost voor leven én sterven. Die boodschap mag ook weleens in de krant.