Kerk & religie

Of nazi’s wel zalig kunnen worden

Kunnen nazi’s, die tijdens hun leven niet zelden verantwoordelijk waren voor de moord op duizenden mensen, in de hemel komen? God vergeeft toch de grootsten der zondaren? Een belangrijke vraag is of deze nazi’s berouw hadden van hun zonden.

Jan van Reenen

12 February 2015 15:33Gewijzigd op 15 November 2020 16:38
Warschau in 1943. De meeste nazi’s hadden geen berouw over hun gruwelijkheden. beeld Wikimedia
Warschau in 1943. De meeste nazi’s hadden geen berouw over hun gruwelijkheden. beeld Wikimedia

Dr. Katharina von Kellenbach, recent in Nederland, is de schrijfster van het in 2013 verschenen boek ”The Mark of Cain. Guilt and Denial in the Post-War Lives of Nazi Perpetrators” (”Het Kaïnsteken. Schuld en ontkenning in het leven van nazimisdadigers na de oorlog”). Ze deed onderzoek naar het „berouw” van nazimisdadigers, en kwam tot de conclusie dat het hun –op een enkele uitzondering na– aan elke vorm van schuldbesef over hun oorlogsmisdaden ontbrak. Gelukkig was dat schuldbesef er in de volgende generaties wel.

Von Kellenbach is hoogleraar theologische studies in Maryland (Verenigde Staten). Voor haar boek deed ze onderzoek in de VS en Duitsland. De theologe met Duitse wortels kwam erachter dat haar familie in de Tweede Wereldoorlog met de nazi’s sympathiseerde en dat een oom in Rusland veel Joden had vermoord. Dat was voor haar aanleiding om, samen met nakomelingen van de slachtoffers, boete te doen en de plaatsen van de massamoorden te bezoeken.

Belijdenis van concrete zonden en verzoening met de familie van de slachtoffers zijn voor Von Kellenbach belangrijke blijken van waar berouw. Daarvan vond ze bij de meeste nazioorlogsmisdadigers weinig terug. Predikanten en pastoors drongen kort na de oorlog ook niet aan op het belijden van concrete zonden; in hun evangelisatieoffensief na de oorlog waren ze tevreden met een algemene belijdenis van zonden. Een groot deel van de kerkelijke leiding zat in de oorlog „aan de foute kant.”

Von Kellenbach onderzocht de archieven van 285 personen in WCP (War Criminal Prison) 1 in Landsberg am Lech, die in de jaren 1949-1951 werden geëxecuteerd. Van hen spraken er 133 een laatste woord onder aan de galg. De rest koos ervoor om niets te zeggen. Van deze 133 (nazi)misdadigers waren er slechts drie die berouw toonden. De andere 130 zeiden dat ze onschuldig waren.

Een van hen was Hans Hermann Schmidt, plaatsvervangend commandant van het concentratiekamp Buchenwald, waar meer dan 56.000 gevangenen gedood werden. Hij was in ieder geval rechtstreeks verantwoordelijk voor de executie van honderden gevangenen. Onder aan de galg waaraan hij zelf zou worden opgehangen zei hij: „Voor het aangezicht van God, voor Wie ik het volgende moment sta, verklaar ik dat ik onschuldig ben aan de misdaden waarvoor ik veroordeeld ben. Ik heb alleen maar de orders opgevolgd die mij waren gegeven.”

De lutherse predikant Karl Ermann, die hem bijstond in zijn gang naar de galg, schreef later dat Schmidt zich in 1948 weer bij de protestantse kerk had gevoegd en dat zijn geloof duidelijk zichtbaar was. „Hij luisterde aandachtig naar het Woord van God. Hij was zich bewust van de schuld in zijn leven en hij sprak daar ook openlijk over. Zijn schuld voor God beleed hij tijdens de laatste viering van het heilig avondmaal. Maar hij kon niet komen tot een bekentenis van hetgeen waarvan hij werd beschuldigd.”

Oswald Pohl

SS-generaal Oswald Pohl was een persoonlijke vriend van Heinrich Himmler, de leider van de SS. Hij was verantwoordelijk voor de slavenarbeid van duizenden mensen in de concentratiekampen. Pohl regelde de „herbestemming” van de gouden tanden, brillen, schoenen, kleren en haren van vermoorde Joden, die geld konden opleveren. In 1951 kreeg hij de doodstraf.

In zijn autobiografie ”Credo: Mein Weg zu Gott” schrijft Pohl: „Hoewel ik nooit iemand gedood heb of iemand anders gevraagd of aangemoedigd heb om dat te doen en hoewel ik met alle macht wreedheden heb tegengegaan als ik ervan afwist, heeft men mij toch ter dood veroordeeld.” Hij schreef ook over een vernieuwing van zijn leven en vergeving van zonden, maar kwam niet tot de erkenning van wat hij in de oorlog verkeerd had gedaan.

Pohl werd pastoraal begeleid door de rooms-katholieke geestelijke Karl Morgenschweiss, die na diens dood verklaarde dat Pohl genade van God had ontvangen.

Katharina von Kellenbach plaatst daar vraagtekens bij. Ze zag bij de SS-generaal geen berouw over concrete misdaden in de oorlog voordat hij zijn laatste adem uitblies. Pohl bleef tot het laatst toe overtuigd van de nazi-ideologie.

Berouw

Dan de drie uitzonderingen die de auteur beschrijft. Pastor August Eckhard, een andere voorganger die gevangenen bijstond, noemt het geval van Werner Raabe, die tijdens een bezoek in huilen uitbarstte en zijn zonden beleed. Hij was echter geen oorlogsmisdadiger. Hij had „alleen maar” een Amerikaanse soldaat met een bijl gedood tijdens een ruzie op de zwarte markt. De andere twee die berouw toonden, Paul Rübsamen en Jaroslaw Werbinski, waren ook geen echte nazi’s, maar werden schuldig bevonden aan moord.

Von Kellenbach betoogt verder dat nazimisdadigers soms wel schuld beleden over andere zaken tijdens de oorlog, zoals overspel, maar niet over de misdaden die ze in opdracht van de regering deden.

Overigens schrijft Corrie ten Boom in haar boek ”Zwerfster voor God” over een bewaker van concentratiekamp Ravensbrück die haar in 1947 om vergeving vroeg over zijn wreedheden.

Publieke opinie

In de decennia na de oorlog veranderde de publieke opinie in Duitsland, onder meer naar aanleiding van publicaties in de media. Na het proces tegen SS-functionaris Adolf Eichmann (1961) spraken de protestantse en rooms-katholieke kerk in Duitsland zich duidelijk uit tegen antisemitisme.

Toen veranderde de situatie voor nazimisdadigers. Vaders gaven tegenover hun kinderen vaak wel toe dat ze „fout” waren geweest in de oorlog, maar noemden geen concrete zonden. In 1966 schreef de gevangengenomen Artur Wilke, die lid was geweest van een Sonderkommando, een brief aan zijn zoon. Hij sprak wel in algemene termen over „zonden”, „schuld” en „genezing”, maar nergens wordt duidelijk wat hij dan precies verkeerd had gedaan in de oorlog. Wilke kreeg tien jaar gevangenisstraf.

Ogen

Von Kellenbach stelt dat vergeving en verzoening pas mogelijk zijn na echt berouw over concrete zonden. Iemand die dat had was Otto Zakis, geboren in 1927. Hij was SS-bewaker bij diverse kampen, onder meer in Majdanek en Mautmergen. Toen een weggevluchte Jood werd neergeschoten, keek hij de stervende man –gorgelend en onder het bloed– in de ogen. Zakis heeft die blik nooit kunnen vergeten.

Na de oorlog ging hij in de Belgische kolenmijnen werken om boete te doen. In 1949 besloot hij naar Frankrijk te gaan en theologie te gaan studeren. Hij werd predikant in het Franse Nice. De gebeurtenissen uit de oorlog bleven hem echter achtervolgen. Hij kon die ogen niet vergeten en gaf zich aan bij de Franse politie. Toen de politie hem niet wilde geloven, dacht Zakis erover om zelfmoord te plegen. Ten slotte kwam hij bij een psychiater, die oordeelde dat hij „competent maar een beetje instabiel” was. „Ik vond het christelijk geloof door mijn gevoel van schuld”, verklaarde Zakis later.

Herstel

Von Kellenbach schrijft dat het pad naar herstel is gebaseerd op openheid en het levend houden van de herinnering. Ze vindt het belangrijk dat (oorlogs)misdadigers boete doen door schuld te bekennen over concrete zonden en zo mogelijk contact te maken met de slachtoffers.

Het onderlinge gesprek en het debat in de media hebben bijgedragen aan het morele herstel en het politieke geweten van Duitsland, aldus de theologe. Ze voegt eraan toe dat het huidige Duitsland een bijzondere weg gaat door het eerlijk onder ogen zien van de vroeger bedreven misdaden.


Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 was het overgrote deel van de Duitsers lid van een kerk: 54 procent was protestant en 40 procent rooms-katholiek. Ruim 3 procent was geen christen maar zei wel in God te geloven (”Gottgläubig”); een paar procent van de bevolking gaf aan niet-gelovig te zijn. Veel nazi’s, zoals Hermann Göring, Jospeh Göbbels en Adolf Hitler, bleven lid van de kerk.

Onder de SS’ers, de elite-eenheden van de nazi’s, was het aantal ”Gottgläubigen” groter. Een kwart van hen noemde zich in 1939 zo. Bij een aantal van hen ontwikkelde zich dit tot een antichristelijke houding, zo schreef een protestantse predikant in een interneringskamp na de oorlog. Andere nazi’s keerden terug naar de kerk, maar het blijft de vraag in hoeverre hun geloof oprecht was.


Lees ook:

„Bij nazi’s ontbrak elke vorm van schuldbesef”

Stilstaan bij Stuttgarter schuldbelijdenis

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer