Buitenland

Koranscholen in Senegal laten kinderen bedelen

Met zijn armen over zijn hoofd om zich te beschermen tegen de zon zit Abou op de stoep. De jongen probeert wat slaap in te halen. Zijn dag is ruim voor zonsopgang begonnen, met een wandeling van anderhalf uur naar Dakar. Daarna heeft de jongen de hele ochtend blootsvoets over de gloeiend hete straten gelopen, bedelend om voedsel en een paar muntjes.

Nafi Diouf (AP)
4 February 2004 09:46Gewijzigd op 14 November 2020 00:56

„Dit is mijn leven. Ik heb geen keuze”, zegt Abou, om vervolgens op te staan en tussen de auto’s door de straat over te rennen om een muntje op te pakken dat iemand uit een autoraam heeft gegooid. Abou bedelt niet voor zichzelf, maar voor de marabout, de islamitische leraar aan wie Abous ouders hem hebben toevertrouwd. Hij was te jong om zich zijn ouders nog te kunnen herinneren. Hoe oud Abou is weet hij niet. Hij oogt als hooguit 9. Hij is ondervoed en gaat gekleed in bruin geworden lompen.

Tienduizenden jongens in Senegal leiden hetzelfde leven als Abou. Ze komen meestal uit arme gezinnen op het platteland. Hun ouders hebben hen naar een marabout gestuurd om een mond minder te hoeven voeden. Dat gaat terug op een traditie die sinds de 11e eeuw bestaat. Nog toen Senegal in 1960 onafhankelijk werd van Frankrijk stonden de koranscholen hoog aangeschreven. Veel van de leidende politici van Senegal zijn er opgeleid.

Inmiddels heeft Senegal door de bevolkingsgroei en de armoede op het platteland meer koranscholen en talibe (leerlingen) dan ooit, maar in de meeste gevallen zetten de marabouts de kinderen vooral in als bedelaars. Zo leren ze nederigheid, heet het officieel. In feite worden de kinderen uitgebuit.

„Hoe kan ik voor hen allemaal zorgen?” vraagt Pape Seck retorisch. De 25-jarige marabout runt een koranschool aan de rand van Dakar. Abou is een van zijn ’leerlingen’. „Hun ouders blijven hen naar me toe sturen, ook al weten ze dat ik niet voor hen kan zorgen.”

Er hangt een rubberen zweep over zijn schouder. Tijdens een koranles schopt hij een wegduttend jongetje van een jaar of vier tegen het hoofd.

Koranverzen, dat leren Secks dertig jongens, maar dat is dan ook het enige. Voor leren lezen en schrijven is geen tijd: Abou en zijn lotgenoten moeten per dag minstens 300 frank binnenbrengen. Dat is ongeveer een halve euro, de prijs van twee broden. De hele dag staan de jongens bij verkeerslichten, drukke wegen, marktkramen en restaurants, in de hoop dat voorbijgangers hun muntjes of iets te eten toestoppen.

Abous metgezel is Alpha. Hij oogt iets ouder. Abou spoort hem aan te vertellen wat hem is overkomen toen hij op een dag honderd frank te weinig had binnengehaald. „Ik ben zo hard met de rubberen zweep geslagen dat ik dagenlang niet kon zitten of op mijn rug kon slapen.” Alpha tilt zijn T-shirt op en laat de littekens zien.

De regering van Senegal wil wel maatregelen nemen, maar de malafide koranscholen zijn nauwelijks aan te pakken omdat de islamitische geestelijkheid hun de hand boven het hoofd houdt. Er is geen politicus die de islamitische leiders durft aan te pakken. Daarvoor zijn de geestelijken te invloedrijk. Vijfennegentig procent van de bevolking is moslim.

De bonafide koranscholen krijgen hulp van ontwikkelingsorganisaties, voor medische zorg en een praktischer lesprogramma dan het uit het hoofd leren van de koran. Leerlingen van dit soort scholen stromen niet zelden door naar de universiteit in Dakar.

De overgrote meerderheid van de talibe is echter zoals Abou en Alpha. Ze zullen nooit leren lezen en schrijven, en hun enige bron van plezier is een potje voetbal langs de kant van de straat, met een leeg blikje in plaats van een bal. ’s Nachts slapen ze in een hok dat vergeven is van de kakkerlakken, niet in een bed maar op stukken karton op de vloer.

Zodra ze een jaar of vijftien zijn, worden de jongens de wereld in gestuurd. Ze hebben geen vak geleerd, geen onderwijs gehad en hebben geen connecties. Hun keuzes: verder bedelen of proberen marabout te worden, en anderen voor zich te laten bedelen.

Toch heeft Abou een andere toekomst in gedachten. Buiten het hek van een basisschool, waar de goedgeklede leerlingen aan het spelen zijn of een ijsje eten, zegt Abou dat hij naar huis wil, ooit. „Dan word ik zo’n grote jongen in een jeep. Dan ben ik degene die de muntjes gooit.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer