De eenvoud van een beker koud water
De grimmige realiteit binnen de hulpverlening aan verslaafden roept vragen op, zeggen Judith Bons en Joke de Goede.
Volgens hen wordt er vaak binnen onze beperkte gedachte van barmhartigheid een soort meetlat aangelegd. Natuurlijk willen we helpen, maar we stellen wel onze voorwaarden, bijvoorbeeld een afkickverplichting voor verslaafden. Hebben wij echter niet in eerste instantie slechts de plicht tot het aanreiken van die beker koud water? In het RD van 14 januari stond een bericht over Spinoza, de nieuwe afdeling van het Centrum Maliebaan te Utrecht. In het bericht werd het unieke benadrukt van een opvang zonder afkickverplichting. De twee organisaties waarvoor wij werken (het Leger des Heils en Burgerhotel De Zon) beogen, zonder afkickverplichting, te voorzien in opvang en huisvesting van de verslaafde dak- en thuisloze. Wij willen niet op de een of andere manier scrupuleus reageren op de collega’s van het Centrum Maliebaan, maar dit zette ons aan het denken. Hoe staan we hierin binnen christelijk of reformatorisch Nederland? Laten we misschien mensen letterlijk in de kou staan door de moraal dat iedereen verslavingsvrij zou moeten kunnen leven? Durven we onszelf naast die drinkende of gebruikende medemens neer te zetten zonder enige voorwaarde? Een reactie.
Voorwaarden
Hij had geen dak boven zijn hoofd. Enige tijd geleden was hij vanwege agressief gedrag geschorst uit een laagdrempelige nachtopvang. Deze cliënt was al zeker meer dan de helft van zijn leven verslaafd aan harddrugs (heroïne en cocaïne). Hij was nu ongeveer 40 jaar, HIV-positief en zijn toestand was slecht. Verschillende weken buiten slapen in de kou hadden zijn lichamelijke toestand niet verbeterd. Ergens realiseerde hij zich dat het helemaal niet goed meer ging. Zijn eerste vraag was dan ook een stabiele leefomgeving met een dak boven zijn hoofd. Vanuit die situatie zou hij dan met HIV-medicatie kunnen beginnen en zijn drugsgebruik hanteerbaar houden. De instellingen werkten niet mee. Hoe reëel was het om hem iets dergelijks te bieden? Zou hij voldoende ontvankelijk zijn voor de hulpverlening als hij drugs zou willen blijven gebruiken? Ging het echt niet meer? Enkele weken later kreeg deze man een longontsteking. Hij moest met spoed naar het ziekenhuis en overleed een dag later. Onverwachts.
Verschillende reacties waren het gevolg. „Deze man was toch niet te helpen.” „Wilde hij echt zijn leven stabiliseren?” Het overlijden van deze man gaf een moment van stilstand en nadenken. Is deze cliënt niet te veel op zijn wil aangesproken, die waarschijnlijk compleet aan stukken was en beheerst werd door zijn verslaving? Het riep de vraag op of er voldoende moeite gedaan was om hem onvoorwaardelijk tegemoet te komen. Is hem de simpele beker koud water aangeboden (Markus 9:41)? Waarschijnlijk niet. Geen beker koud water, maar voorwaarden waaraan hij moest voldoen.
Plicht
De grimmige realiteit binnen de hulpverlening aan verslaafden kijkt ons aan en stelt vragen. Willen we als christelijke hulpverleners niet te veel? Of misschien te weinig? Vaak wordt er binnen onze beperkte gedachte van barmhartigheid, misschien onbewust, een soort meetlat aangelegd. Natuurlijk willen we helpen. Maar hoe vaak is ons helpen eigenlijk het stellen van voorwaarden? En we denken dat dit helpen pas kan als de persoon in kwestie bereid is de destructieve elementen van verslaving achter zich te laten. Hebben wij niet in eerste instantie slechts de plicht tot het aanreiken van die beker koud water? Dreigen wij niet over de eerste stappen heen te kijken, om vervolgens die beker uit handen te laten vallen? Over het algemeen vragen mensen in eerste instantie slechts respect, veiligheid en acceptatie van hun persoon, ongeacht hun keuzes, terwijl wij geneigd zijn om doelen te stellen, met in ons achterhoofd een verslavingsvrij leven.
De Joodse filosoof Emmanuel Levinas begon in zijn gedachten over het gelaat van de ander (in zijn boek ”Het menselijk gelaat”, uit 1969) waar wij misschien wel zouden moeten beginnen. Vrij vertaald komt het op het volgende neer: De ander verschijnt binnen het geheel van mijn wereld, kijkt mij aan en maakt mij daardoor betrokken. De ander ziet mij aan en vraagt om plaats, bescherming en ontferming. De ander lokt mij uit mijn tent, maakt mij tot zwerver, vreemdeling. Daaruit blijkt dat de ander meer in mij op gang kan brengen dan ik zelf zou kunnen. Door het verschijnen van de ander blijkt dat ik mens ben, broeder. Door het verschijnen van de ander ben ik verantwoordelijk geworden. Ik moet gehoor geven aan zijn eis. Hij stelt mij op de proef, zijn kracht is zijn zwakte: hij kan lijden. Zo word ik uniek verantwoordelijk.
Kwetsbare opstelling
Wij zijn snel geneigd om vanuit onze keurigheid een stap achteruit te doen. En we denken te kunnen bepalen wat iemand nodig heeft. Deze betrokkenheid echter, dit mens en broeder zijn, vraagt een kwetsbare opstelling en het lef om de relatie aan te gaan, ook buiten onze ’verantwoorde’ referentiekaders om. Van daaruit kunnen we proberen tegemoet te komen aan de échte vragen die mensen ons stellen, zonder hen slechts de voorwaarde voor te houden van het afkicken.
Naar onze mening is het essentieel dat christenen zich actief ontfermen over mensen die niet meekomen in onze wensen. Misschien betekent dat praktisch dat we woningen of woonvoorzieningen voor verslaafde medemensen openen en hen actief die simpele en zeer moeilijke en zware beker water aanbieden.
Uiteraard willen we niet zeggen dat het gevecht met de verslaving niet aangegaan moet worden. We zijn overtuigd van het feit dat die in veel situaties overwonnen kan worden en we hebben dat voor onze ogen zien gebeuren. Maar het grote gevaar is dat we de aansluiting dreigen te missen als het gaat om mensen voor wie dit, aanvankelijk of definitief, een brug te ver blijkt te zijn. Gaan we aan hen voorbij?
„Ga heen en doe gij desgelijks”, zei de Heere Jezus in Lukas 10:37 toen Hij de omstanders wees op de Samaritaan, die niets zei en niets vroeg, maar er alleen maar was.
Judith Bons is verpleegkundige bij de laagdrempelige opvang van het Leger des Heils in Rotterdam. Joke de Goede doet maatschappelijk werk bij Burgerhotel De Zon, een permanente opvang voor mannen met een alcoholprobleem, eveneens in Rotterdam.