Belang vonnis effectenlease groot
In november 2003 wees de Amsterdamse rechtbank vonnis in een rechtszaak over beleggen in aandelenleaseproducten. Mr. M. Rebel
licht toe waarom dat vonnis als positief voor beleggers geduid kan worden. Vanaf midden jaren negentig hebben aandelenleaseproducten een grote populariteit gekend. Op het hoogtepunt van de markt stonden er circa 700.000 contracten uit, met een totale contractwaarde van circa 6,5 miljard euro. Het waren voornamelijk particuliere beleggers die hier aan meededen. Deze producten bleken ook in de gereformeerde gezindte erg populair te zijn. Met de kentering van de aandelenkoersen in 2000 is er een abrupt einde gekomen aan de populariteit.
Leaseconstructie
Aandelenleaseproducten kenmerken zich door een bepaalde constructie. Met een relatief geringe inleg kan een relatief groot positief, maar ook een groot negatief rendement worden behaald. Bijvoorbeeld, je leent een bedrag van € 126.316,-. Je betaalt hier maandelijks 9,5 procent rente over. Dat is dus maandelijks € 1000,-, dat fiscaal (deels) aftrekbaar was. Het geleende geld wordt belegd in aandelen. Aan het einde van de looptijd van het contract (meestal tussen de drie en vijf jaar, maar ook een looptijd van twintig jaar is mogelijk) worden de aandelen verkocht.
De bedoeling is vervolgens dat uit de opbrengst van deze verkoop de lening in één keer wordt afgelost en er bovendien een leuk nettoresultaat overblijft dat je contant in handen krijgt. Het laat zich raden dat hoe meer de beurskoersen dalen, hoe groter de problemen worden. Aan het eind van de looptijd blijft er dan een restschuld over in plaats van een winst.
Inmiddels zijn er stichtingen en belangengroepen opgericht. Er zijn diverse rechtszaken gestart. Een vonnis in zo’n zaak dat de rechtbank Amsterdam in november 2003 heeft gewezen, valt voor de gedupeerden positief uit.
De casus is kort (en niet volledig) als volgt. Een particulier werd door een financieel adviseur (tussenpersoon) geadviseerd een effectenleaseovereenkomst met Dexia Bank aan te gaan. Deze adviseur deelde echter niet mee dat het ging om geleend geld en dat er aan het einde van de looptijd een schuld zou kunnen overblijven. Wel werd meegedeeld dat betrokkene het geld kon verdubbelen, kon verliezen of quitte kon spelen. De informatievoorziening over het product was minimaal.
Tegen het eind van de looptijd (januari 2004) zal deze particulier, gelet op de lage beurskoersen, met een schuld blijven zitten.
Dexia
De particulier dagvaardde zowel de tussenpersoon als Dexia Bank. De rechtbank veroordeelde Dexia en de tussenpersoon hoofdelijk om 75 procent van de schuld te voldoen. Tevens moest de tussenpersoon de resterende 25 procent voldoen. Dat Dexia maar tot voldoening van 75 procent van de schade werd veroordeeld, lag aan het feit dat deze particulier, hoewel ze door haar financieel adviseur van enige informatie was voorzien, niet haar handtekening had ’mogen’ plaatsen onder een overeenkomst zonder nadere vragen te stellen over de inhoud ervan. Het feit dat er in de overeenkomst gesproken werd over het betalen van rente, had haar op het idee moeten brengen dat er dus ook sprake was van een schuld. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat banken rente in rekening brengen over een geldschuld.
De rechtbank heeft haar vonnis vrij uitvoerig gemotiveerd, waardoor het belang van dit vonnis groot is. Toch kan niet iedere gedupeerde in zijn zaak zonder meer eenzelfde uitkomst verwachten. In de eerste plaats is iedere casus weer anders. De concrete omstandigheden van het geval zijn van belang. Zo is bijvoorbeeld van belang wat er precies door de financieel adviseur is meegedeeld en of dat nog te bewijzen valt.
In de tweede plaats is er vanaf 1995 een ontwikkeling in de wettelijke zorgplicht voor effecteninstellingen. Vanaf december 1995 moeten effecteninstellingen zich onthouden van misleidende informatie met betrekking tot onder andere de financiële verplichtingen die voor de cliënt uit het aangaan van transacties in effecten kunnen voortvloeien. Per 1 juli 1998 is dit uitgebreid met de bepaling dat in reclame-uitingen moet worden meegedeeld dat de waarde van de belegging kan fluctueren en dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie bieden voor de toekomst. Vanaf februari 1999 zijn de verplichtingen van de effecteninstellingen nader gespecificeerd.
Per geval zal dus moeten worden gekeken welke bepalingen van toepassing zijn en of aan die bepalingen is voldaan. Heeft de effecteninstelling niet aan haar (zorg)plicht voldaan, dan heeft de gedupeerde een punt.
Verwijt
Het verwijt aan de gedupeerden dat zijzelf deze problemen over zich hebben afgeroepen door zelf zulke overeenkomsten aan te gaan, is vaak slechts deels terecht. De leasecontracten waren immers vaak onduidelijk en summier. Wat zeggen bijvoorbeeld begrippen als ”lessor” en ”lessee” een leek als er geen vertaling bij staat: verhuurder respectievelijk degene die least/huurt?
Ook werd geregeld (al dan niet gemakshalve) de leaseconstructie niet aan de cliënten uitgelegd. Pas achteraf kwamen velen er achter wat de werkelijke constructie was, namelijk beleggen met geleend geld.
Algemeen bekend is dat beleggen met geleend geld risicovol is. De komende jaren zal voor veel gedupeerden duidelijk worden wie hun schade zal moeten dragen.
De auteur is als advocaat werkzaam bij Den Boef & Post advocaten te Amersfoort.