Opinie

Kabinet faalt in uitvoering motie-Rouvoet

Tien jaar na de motie-Rouvoet over de Armeense genocide faalt de Neder­landse regering nog steeds in de uitvoering ervan, stelt M. Hakh­verdian.

M. Hakhverdian
24 December 2014 10:26Gewijzigd op 15 November 2020 15:26
Leden van de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON) en Hay Tad Holland demonstreren in Den Haag tegen de ontkenning door Turkije van de Armeense genocide (1915-1923). beeld RD
Leden van de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON) en Hay Tad Holland demonstreren in Den Haag tegen de ontkenning door Turkije van de Armeense genocide (1915-1923). beeld RD

De Kamer heeft het laatste woord. Maar het is zeer de vraag of de Nederlandse regering deze hoofdregel van het Nederlandse staatsrecht voldoende respecteert. Met de hete adem van Turkije in de nek manoeuvreert zij tussen feiten en formuleringen.

Tien jaar geleden, op 21 december 2004, nam de Tweede Kamer met algemene stemmen de motie-Rouvoet aan. Het was in de nasleep van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie, waarin een datum werd bepaald voor de start van de onderhandelingen met Turkije over toetreding tot de Europese Unie.

De motie draagt de regering op om in de dialoog met Turkije de erkenning van de Armeense genocide voortdurend en nadrukkelijk aan de orde te stellen. Behalve de opdracht tot agendering, impliceert de motie erkenning van de Armeense genocide. In beide opzichten faalden opeenvolgende ministers de afgelopen tien jaar.

Wat betreft de actie die de motie vraagt, antwoordt de regering desgevraagd steevast met het verplaatsen van het onderwerp naar de context van de relatie tussen Armenië en Turkije. In de (niet-bestaande) dialoog tussen die landen dient blijkbaar alles te worden opgelost, ook de kwalificatie van het verleden. Dit is het Turkse standpunt, naar het Armeense wordt niet gevraagd.

Achterhoedegevecht

Het is moeilijk voorstelbaar dat dit staaltje van de Turkse ontkenningspolitiek nog deel uitmaakt van het officiële Nederlandse standpunt over de Armeense genocide. En toch is dit nog maar één voorbeeld. De motie die het parlement in 2004 aan de regering meegaf spreekt over de erkenning van de Armeense genocide. Met het honderdste herdenkingsjaar in aantocht is het des te pijnlijker dat de regering in de uitvoering hiervan faalt.

Internationaal is er op wetenschappelijk gebied al lange tijd consensus over het feit dat de uitroeiing van de Armeense bevolkingsgroep in het Ottomaanse Rijk genocide was.

Turkije voert een achterhoede­gevecht. Nederland zou beter achter de moedige mensenrechten- en antiracismebewegingen in Turkije moeten gaan staan. Door de staat Turkije ”ter wille te zijn” in de omgang met de Armeense genocide, staat Nederland met de rug naar de mensenrechten­bewegingen toe.

De Nederlandse regering wringt zich in de terminologie in allerlei bochten om de term ”Armeense genocide” te vermijden dan wel te verbloemen. Hoewel Kamerleden zich uiten in lijn met de motie-Rouvoet, ook Kamerleden van regeringspartijen, spreekt de regering formeel van „de kwestie van de Armeense genocide.”

Taalkundig lijkt deze term, mits daarvoor gereserveerd, te verwijzen naar een bepaald probleem, waar het gaat om de Armeense genocide, bijvoorbeeld de Turkse ontkenning.

Het wordt gênant dat deze formulering verwordt tot mantra. Recent nog in de antwoorden van de ministers Koenders, Asscher en Opstelten op Kamervragen, waarin gesteld werd dat „het herdenken van de kwestie van de Armeense genocide waardig en met respect voor alle betrokken groeperingen moet kunnen plaatsvinden.” Wie gaat er nou een kwestie herdenken? En wie zijn alle betrokken groeperingen?

Geen verbetering

Op 24 april 2015 is het honderd jaar geleden dat de Armeense genocide begon met het arresteren en vermoorden van honderden Armeense intellectuelen en kunstenaars in Istanbul. In Nederland en wereldwijd zullen talloze activiteiten plaatsvinden, onder meer op wetenschappelijk en cultureel gebied.

In de Armeense hoofdstad Jerevan zullen de paus, de Franse president Hollande en andere regeringsleiders de herdenking bijwonen. Ook de Nederlandse premier is uiteraard uitgenodigd. Turkije probeert van alles om de aandacht van de herdenking af te leiden, de herdenking te ontmoedigen, misleidende andere activiteiten te organiseren en over de schouders van regeringen mee te kijken.

De Armeense gemeenschap in Nederland vraagt al jaren om aanwezigheid van onze regering bij de herdenking rond 24 april. Tot op heden bedankte de regering.

In vele opzichten uit de regering zich thans meer en meer kritisch als het om de lange arm van Turkije gaat. En ja, in dezelfde antwoorden op de Kamervragen zegt de regering dat ze Turkije na de Turkse anti-Armeense demonstratie in Almelo heeft opgeroepen om er „verantwoordelijk mee om te gaan, ook met het oog op de herdenking in 2015.” Ook beziet het kabinet de eigen eventuele betrokkenheid bij herdenkingen van de kwestie van de Armeense genocide steeds „van geval tot geval.” Er zijn echter nog geen tekenen van verbetering in de uitvoering van de motie-Rouvoet.

Hoe gebrekkig de uitvoering van de motie-Rouvoet de afgelopen tien jaar ook is geweest, er is nog net tijd om, voordat we het herdenkingsjaar 2015 ingaan, niet alleen de unanieme Kameruitspraak, maar ook de Armeense gemeenschap in Nederland en elders in de wereld het respect te betonen dat hen verschuldigd is.

De auteur is voorzitter van de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer