De zakdoekjes liggen klaar bij het Tracingteam ZHZ
DORDRECHT. In Dordrecht proberen vrijwilligers vluchtelingen uit bijvoorbeeld Syrië te herenigen met hun familie. „Die mensen hebben zo veel meegemaakt. Het is gewoon niet te bevatten.”
Bärry van Haaff uit Oud-Beijerland en Wim Groenendijk uit Goudswaard bemannen het nieuwe onderkomen van het Rode Kruis Tracingteam regio Zuid-Holland-Zuid (ZHZ) in Dordrecht. In gebouw De Buitenwacht in de wijk Oud-Krispijn heerst een gezellige drukte. Het is een komen en gaan van mensen die de koffie-inloop of wijkwinkel bezoeken, buurtbewoners zitten aan een enorme tafel en een fornuis verspreidt heerlijke etensgeuren. „We voelen ons hier prima thuis. En dat geldt ook voor onze doelgroep”, zeggen Van Haaff en Groenendijk.
In hun kantoortje is het deze morgen rustig. „De regen houdt de mensen thuis. Bovendien zijn we nog maar net gestart in Dordrecht.” De leden van het Tracingteam maken de laatste tijd sowieso geen overuren. „Stilte voor de storm”, voorspellen de vrijwilligers. „Het wachten is op de mensen uit Syrië. Mogelijk wordt het asielzoekerscentrum in ’s Gravendeel heropend, in Leerdam zijn er ook plannen. Dat gaat begin volgend jaar spelen. Het kan zijn dat we met ons kantoor naar een van die plaatsen verhuizen. Wij willen zo dicht mogelijk bij de vluchtelingen zitten. Zodra ze in Nederland zijn, gaan ze op zoek naar hun familie.”
Het team houdt zich bezig met opsporing en contactherstel van de familieleden van vluchtelingen en asielzoekers. Door oorlog, armoede, rampen en andere noodsituaties raken verwanten van elkaar gescheiden. Dankzij zijn neutraliteit krijgt het Rode Kruis toegang tot veel ramp- en conflictgebieden en kan het wereldwijd mensen opsporen. Af en toe gaat het team aan de slag met mensen die nog vermisten uit de Tweede Wereldoorlog zoeken. „Soms moeten we mensen teleurstellen. Het wisselt per week waar we terechtkunnen. In Noord-Korea en Sudan is het lastig werken en in gebieden waar IS de scepter zwaait, kunnen we helemaal weinig uitrichten.”
Vermisten
Vluchtelingen die op zoek zijn naar hun familie moeten een zogenaamd ”tracing request”, een opsporingsverzoek, invullen. Op het formulier worden zo veel mogelijk gegevens genoteerd. Zo’n formulier gaat via Den Haag en Genève naar het land waar het vermiste familielid waarschijnlijk verblijft. De afdeling van het Rode Kruis daar gaat vervolgens op zoek: mensen ter plaatse kennen de situatie het best.
„Hoe meer details, hoe groter de kans op succes. Het belangrijkst om te weten is waar de vermisten het laatst zijn gezien en waar ze heen vluchtten. Dat moeten we zo goed mogelijk in beeld krijgen: waar gebeurde het, wie waren erbij? Soms kost het uren om alles in te vullen. Tijdens zo’n gesprek komen de emoties boven. Onze taak is het dan om in de eerste plaats om te luisteren. Mensen zijn verdrietig, wanhopig en willen stuk voor stuk hun verhaal kwijt. Anderen blokkeren compleet. Herinneren zich niets meer; geen namen, geen plaatsen. Geen wonder, ze hebben onvoorstelbare dingen meegemaakt, hebben voor hun ogen mensen zien vermoorden of moesten hun kinderen achterlaten. Sommigen zijn compleet getraumatiseerd.”
Mensensmokkelaars
Van Haaff, Groenendijk en de andere vrijwilligers van het team krijgen met de regelmaat van de klok dramatische verhalen te horen. Wrede verhalen over onthoofdingen en het afhakken van ledematen. Of van familieleden die elkaar tijdens de vlucht uit het oog verloren. Van mensensmokkelaars die met hun ‘hulp’ alleen hun portemonnee op het oog hebben en mensen in het ongeluk storten. En van ‘patronen’ die herkenbaar worden, omdat op steeds dezelfde locaties vrouwen en kinderen hun mannen en vaders kwijt raken. „Ik denk vaak: wat zijn die mensen sterk dat ze hier gewoon hun verhaal zitten te vertellen. Ik zou allang het hoofd in de schoot hebben gelegd”, zegt Van Haaff. Groenendijk: „Ik heb in de loop der jaren bijna eelt op mijn ziel gekregen, anders kun je dit werk niet volhouden.”
Het team moet met de gegevens meteen aan de slag. Na het vertrek van de vluchtelingen begint de zoektocht naar de vermisten. „In sommige gebieden is de kans op succes klein, maar we doen ons best. Het kost tijd, soms een paar jaar. Ook al omdat mensen gaan dwalen of van vluchtelingenkamp naar vluchtelingenkamp gaan. En soms worden mensen nooit gevonden, of zijn ze inmiddels overleden.”
Maar het kan ook anders. Zoals laatst, toen Groenendijk binnen de kortste keren een moeder met haar zoon –die in Duitsland verbleef– wist te herenigen. „Onlangs organiseerden we een telefoongesprek tussen een broer en zus die elkaar al jaren kwijt waren. Geweldig, zo ontroerend. In de eerste plaats voor die mensen. Maar ook voor ons. Het zijn de krenten in de pap.”