„Ik slaap het liefst in m’n eigen bed”
Een bizar gezicht. In het donker van de avond schijnen felle lichten, terwijl lichte sneeuw naar beneden dwarrelt. Mannen van Rijkswaterstaat zijn druk in de weer de bijna doorgebroken dijk bij Stein te inspecteren. Opnieuw bedreigt het water Limburg.
In het crisiscentrum, het sociocentrum van de Zuid-Limburgse plaats Stein, staat het echtpaar W. en M. Menten (58 en 60 jaar). „Pas toen de politie voor de vierde keer kwam, om 19.30 uur, zijn we meegegaan”, zegt meneer Menten obstinaat. „Anders zou er fysiek geweld aan te pas zijn gekomen.” Het echtpaar raapte wat papieren bij elkaar en vertrok uit hun woning, zo’n 200 meter van de verzakte dijk van het Julianakanaal.
Toch waanden ze zich veilig. „We zouden gewoon op de eerste verdieping gaan slapen”, aldus Menten. „Ja”, zegt zijn vrouw, terwijl ook zij een sigaret opsteekt, „ik slaap het liefst in m’n eigen bed en niet bij vreemden.”
Het gevaar van een overstroming was echter zeker dinsdagavond reëel. Het waterpeil van het Julianakanaal ligt gewoonlijk 4 à 6 meter hoger dan het achterland. Burgemeester E. Meijer van Stein liet de politie dinsdag aan het eind van de middag niet voor niets 216 woningen in Oud-Stein ontruimen.
De meesten van de 543 bewoners vertrokken meteen naar familie. Zo’n 200 deden eerst het crisiscentrum aan, vertelt Ben Köke, coördinator van de noodopvang. „De mensen kwamen in fasen binnen en het is daarom rustig verlopen.”
Menten is er nog niet over uit dat de overheid dinsdagmiddag om 12.00 uur wist van de dijkverzakking en pas zes uur later de mensen uit hun huis haalde. „Ik heb eerst m’n buik rond gegeten.”
Over de oorzaak van de verschuiving is de Limburger duidelijk. „De muskusratten hebben het gedaan. De overheid heeft de bestrijding van de beesten de laatste tien jaar verwaarloosd. Alleen de laatste tijd hebben ze weer wat rattenvangers aangesteld.”
Niemand in Stein, dat ligt ingeklemd tussen de Maas en het Julianakanaal, had de dreiging van de kant van het kanaal verwacht. Menten: „Het komt altijd van de andere kant.” Hoewel het echtpaar meende in het crisiscentrum een bed te vinden, is het later op de avond verdwenen.
Het crisisteam heeft de handen vol aan ”de zonderling”, zoals een bepaalde man in Stein wordt genoemd. Een zestiger, geheel in regenpak gehuld en met pet en oorwarmers op, zit uitgebreid aan de chocolademelk. „Daar heb ik anderhalf uur aan verspild”, verzucht een gezette Rode-Kruismedewerkster. „Hij wil hier slapen.”
Köke waagt een poging. De man haalt er van alles bij. Telefonisch is niemand bereikbaar, familie laat hem in de kou staan. Dan probeert Köke de blufmethode. Hij trekt zijn jas aan, loopt op de man af en wil diens tas pakken. De man blijft echter rustig zitten. Dan probeert de Rode-Kruismedewerkster het nog eens. Even later is de man toch verdwenen. Mopperend. „Hier is geen advocaat voor nodig.”
Köke denkt liever aan de spontane telefoontjes eerder op de avond. „Wel vier mensen die niets met de ramp te maken hebben, boden slaapplaatsen aan.”