Commentaar: Wéér een autoriteit?
Dat het parlement zijn democratisch recht om enquêtes te houden verwaarloost, zoals de vorige eeuw soms decennialang gebeurde, kun je momenteel niet zeggen. Integendeel. De laatste jaren werd de ene na de andere onderzoekscommissie geïnstalleerd om het kabinetsbeleid van voorgaande jaren nauwgezet te analyseren.
Wat opvalt, is dat het in veel gevallen gaat om het opruimen van de puinhopen die door eerdere privatiseringen zijn ontstaan. Dat is in hoge mate het geval bij het Fyraonderzoek, op welk terrein een parlementaire enquête in voorbereiding is. De vervelende nalatenschap van privatiseringen speelde tevens een rol in het dit najaar afgeronde onderzoek van de commissie-Elias, die ontdekte dat het outsourcen van tal van automatiseringsprojecten bepaald niet het ei van Columbus was. En het is net zo goed een rode draad in het onderzoeksrapport van de commissie-Van Vliet, waarover de Tweede Kamer dinsdag en vandaag debatteert. Immers, ook hier is een van de bronnen van het kwaad dat de overheid de woningcorporaties in de jaren negentig van de vorige eeuw op afstand heeft geplaatst, wat uiteindelijk tot schandalige ontsporingen en grenzeloze geldverspilling leidde.
Hoe nu verder? Een toverwoord dat in diverse rapporten van parlementaire onderzoekscommissies opduikt, is de „autoriteit”, een soort van onafhankelijk supertoezicht dat misstanden voor eens en voor altijd moet voorkomen of de kop indrukken. Elias en de zijnen pleiten voor een „ict-autoriteit”, Van Vliet c.s. voor het oprichten van een „woonautoriteit.”
Die reflex in de richting van autoriteiten is begrijpelijk. Als maatschappelijke organisaties en bestuursorganen de geboden vrijheid niet blijken aan te kunnen, is er meer toezicht nodig. Toch zou het dom zijn hierin dé panacee voor alle kwalen te zien. Daarvoor hebben we inmiddels toch te veel slechte of matige ervaringen met de mededingingsautoriteit NMa, met de zorgautoriteit NZa en met de Voedsel- en Warenautoriteit?
„Toezicht komt nu als een deus ex machina tevoorschijn om een ideaal beleidsspel te maken waarin intern en extern toezicht heel precies geregeld zijn”, merkte politicoloog Lenny Vulperhorst een maand geleden in NRC Handelsblad op. Om er snedig aan toe te voegen: „Politici willen een perfecte wereld creëren. Maar ook in een nieuw systeem zullen weer dode hoeken zitten.”
Wat politici zich vandaag én de komende weken, wanneer tevens over het rapport-Elias gedebatteerd zal worden, in elk geval moeten afvragen, is of het optuigen van weer een geheel níéuwe toezichtsinstantie nu wel zo wenselijk en vruchtbaar is. Dat soort voorstellen klinkt wel stoer –„Wij politici gaan nu eindelijk iets doen: er komt iets nieuws en alles wordt daardoor heel anders dan vroeger”–, maar zou het niet beter zijn om, als het even kan, reeds bestaande toezichthouders, wellicht door het toedelen van een beter instrumentarium, krachtiger en effectiever te maken? Bestuurlijke onrust hebben we in Nederland al genoeg en het totaal omgooien van structuren leidt gewoonlijk maar in beperkte mate tot werkelijk ander gedrag.