Muziek

Een dronkenman als organist

Wat mogen bestuurders en kerkenraden verwachten van hun organist? En wat is een passende beloning voor het werk dat deze man of vrouw verricht? Actuele vragen die nogal eens de nodige discussies opleveren.

26 November 2014 15:24Gewijzigd op 15 November 2020 14:40
Het orgel in de Laurenskerk in Alkmaar. Beeld Wikimedia, Riccardo Nicola
Het orgel in de Laurenskerk in Alkmaar. Beeld Wikimedia, Riccardo Nicola

Maar ook in de 17e en 18e eeuw waren deze kwesties aan de orde, blijkt uit het boekje ”Bequaem en van goede comportement”. Daarin beschrijft Rein Verhagen, die eerder een boek over de musicus Quirinus van Blankenburg publiceerde, vanuit de bronnen hoe het in de periode 1680-1705 toegaat tijdens sollicitaties in Amsterdam en Alkmaar, welke instructies de organist-beiaardier van Leeuwarden krijgt, hoe een orgelkeuring in Haarlem eruitziet, waar een orgelbouwer in Alkmaar mee te maken krijgt en hoe „eenighe liefhebbers der Muzijck ende Poësie” in Amsterdam een muziekcollege willen starten maar bij de lutherse kerkenraad nul op het rekest krijgen. Het gaat hier om een bundeling van artikelen die eerder in het tijdschrift Oktaaf verschenen.

In de 16e en 17e eeuw zijn organisten aanvankelijk in dienst van de overheid; tijdens de gereformeerde eredienst hebben ze geen functie, hooguit voor en na de dienst. Dat verandert als rond 1630 her en der de orgelbegeleiding tijdens de eredienst wordt ingevoerd. Het oudste voorbeeld dat we kennen is Groningen (1628), gevolgd door Arnhem (1632) en Delft (1634). Leiden is dus in 1636 niet de eerste stad waar dit gebeurt, zoals Verhagen ten onrechte schrijft. Feit is dat organisten nu ook een dienstverband met de kerkelijke bestuurders krijgen. Daarbij hebben ze niet alleen te maken met primaire arbeidsvoorwaarden zoals werkuren en traktement, maar worden er ook gedragsregels opgesteld en krijgen ze vrijheidsbeperkingen opgelegd. „De organist houdt er een vaste, matig gehonoreerde, betrekking aan over, maar is gevangen in een keurslijf van regels en bepalingen”, aldus Verhagen. „Mogelijkheden om zijn inkomen en status te verhogen door het uitoefenen van nevenbetrekkingen zijn zeer beperkt of onmogelijk geworden. Ook in artistiek opzicht worden zijn ontplooiingsmogelijkheden binnen de functie gelimiteerd.”

Dat gedragsregels niet overbodig zijn, blijkt uit het voorbeeld van de Laurenskerk in Alkmaar. December 1701 wordt daar organist-beiaardier Johannis Kempher dood naast het orgel gevonden met een gat in zijn hoofd. Dronkenschap –eerder al bijna reden voor ontslag– is hem fataal geworden. Er moet een nieuwe organist komen. Vier kandidaten spelen op proef voor een commissie van elf personen: een halfuur met Psalm 141 en 31 op het orgel en een halfuur op de beiaard met Psalm 61. Egbertus Veldcamp uit Leeuwarden wordt gekozen en krijgt op 1 augustus 1702 zijn benoeming. Twintig jaar later overlijdt de organist-klokkenist nadat hij een winter lang heeft getobd met een zwak lichaam, „veroorzaakt door zijn veelvuldig gebruik van sterken drank.”


Boekgegevens

Bequaem en van goede comportement. Over organisten, orgelbouwers en hun werkgevers in de 17e en 18e eeuw, Rein Verhagen; uitg. Erve Muziek, Gorssel, 2014; ISBN 978-90-820510-4-9; 32 blz.; € 6,90; www.ervemuziek.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer