„Artseneed niet meer dan ritueel”
„De nieuwe ambtseed heeft het karakter van een inwijdingsritueel, dat mensen lijken nodig te hebben in deze tijd.” Dat is de mening van prof. dr. C. Spreeuwenberg van de faculteit der gezondheidswetenschappen in Maastricht.
Spreeuwenburg zei dat vrijdagmiddag in Utrecht tijdens een door de medische afdeling van het Thijmgenootschap, het Nederlandse Artsenverbond (NAV) en de Juristenvereniging Pro Vita belegd symposium. Op dit symposium stond een nieuwe formulering van de eed van Hippokrates centraal. De medische faculteiten in Nederland hebben deze nieuwe eed opgesteld met instemming van de artsenorganisatie KNMG om deze te gebruiken bij het artsenexamen.
De hoogleraar zei dat een eed niet nodig is bij puur rationeel en technisch handelen van mensen. Volgens hem gelden voor de geneeskunde zo veel wetten, dat ook hiervoor een eed niet noodzakelijk is. „Voor de eed is pas plaats als artsen de verbinding erkennen tussen wat ze kennen en wat ze niet begrijpen. Het is belangrijk om te erkennen dat we niet alles weten over ziekten.” Spreeuwenberg stelde dat er in de moderne tijd behoefte is aan nieuwe riten en symbolen, waarop studenten tijdens hun opleiding moeten worden voorbereid.
Sinds de invoering van de Wet beroepen in de gezondheidszorg (BIG) in 1997 is het afleggen van een eed of belofte bij het artsenexamen wettelijk niet meer verplicht. Alle sprekers beaamden dat de in 1878 ingevoerde eed maar een slap aftreksel van Hippokrates was. De nieuwe eed heeft elementen uit ambtseden elders in de wereld en wil tijdsbetrokken zijn, met nadruk op het belang van de patiënt. De arts belooft het belang van de patiënt voorop te stellen en diens opvattingen te eerbiedigen. De arts erkent ook zijn verantwoordelijkheid voor de samenleving en belooft de patiënt geen schade te doen.
In die laatste formulering zit volgens dr. R. Seldenrijk, directeur van de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV), een groot probleem, omdat de eed niets zegt over niet doden. Dat was voor Seldenrijk reden om een pleidooi te voeren voor eerherstel van de oude eed van Hippokrates. „Het gaat eerst om leven en zijn, en dan om welzijn,” meent hij.
Spreeuwenberg zal er niet om treuren als de oude formulering, die dateert uit 400 voor Christus, gebruikt wordt. Hij heeft zelfs voorkeur voor deze volgens hem tijdloze eed, als de formule tenminste niet „al te letterlijk” genomen wordt, zoals hij ook de Tien Geboden niet al te letterlijk neemt.