Tussen de wolkenkrabbers van Addis Abeba
Ethiopië staat nog steeds te boek als het land van uitgemergelde Afrikanen. Maar in de hoofdstad Addis Abeba schiet de ene na de andere nieuwe wolkenkrabber de lucht in. Dertig jaar na de schrikwekkende hongersnood van 1984 lijkt de economische groei er niet te stuiten.
In de straten van Addis Abeba hangt een zware dieseldamp. Op windstille dagen als deze, als de uitlaatgassen van de duizenden auto’s zonder roetfilter het luchtruim ingaan, is het kuchen geblazen. Steeds meer Ethiopiërs rijden in een eigen auto, zegt Pieter Nieland, terwijl hij in Kaldi’s Coffee, een uitspanning langs een van de drukke wegen, aan zijn koffie nipt. Toen hij als medeoprichter en bestuurslid van de stichting TTAF een jaar of acht geleden voor het eerst hier kwam, zag hij bijna alleen maar taxi’s rijden. „Mensen hadden geen geld voor een eigen auto.”
Wie zijn blik van het drukke straatbeeld via wat roetpluimen omhoog laat dwalen, ziet tegen de azuurblauwe hemel de contouren van nieuwe skyscrapers opdoemen. Luxehotels van Hilton en Radisson Blu, het onderkomen van de Nederlandse ambassade, de Addis Abeba City Hall waarin het gemeentebestuur zetelt, het hoofdkwartier van de Afrikaanse Unie, dat met 200 miljoen dollar werd gefinancierd door de Chinese overheid. Stuk voor stuk hypermoderne panden waar veel westerse steden een puntje aan kunnen zuigen.
Dat dit jaar in het Goethe-instituut in Addis Abeba een serie conferenties en tentoonstellingen gehouden wordt onder het thema ”De verandering van het stedelijk landschap” is dan ook niet toevallig. Want een verandering, dat is het. Maar daarvan is de nijvere bouwlust in Addis slechts een symbool.
Chinees
Waar veel Nederlanders wellicht nog rekenen met de angstaanjagende cijfers van 1984 –naar schatting ruim 1 miljoen Ethiopiërs stierven toen van de honger– rekent Addis Abeba dertig jaar later met heel andere statistieken. Met die van The Economist bijvoorbeeld, die verwacht dat het bruto binnenlands product net als het afgelopen decennium ook de komende jaren met een absurde 7 procent blijft groeien. Daarmee kent Ethiopië al tijden de snelstgroeiende economie van het Afrikaanse continent.
Vanzelfsprekend is in het internationale economische circuit het land al lang en breed ontdekt. Vooral China en India weten de weg naar Ethiopië goed te vinden. Jianguo kan erover meepraten. Op Bole International Airport eet de jonge Chinees een tosti voordat hij terugvliegt naar Peking. Jianguo is ontwerper en werkt nu op projectbasis in Ethiopië, zegt hij. „Ik ontwerp bewegwijzering, rijbanen, verkeersborden, noem maar op. Er is hier veel werk, heel veel werk.”
Zijn constatering is weinig theatraal. Wie Addis doorkruist, stuit de ene na de andere wegblokkade. Aan een paal tussen twee rails hangen vier mannen, als acrobaten. Ze monteren de bovenleiding van de tramlijn, die ergens volgend jaar klaar moet zijn. Aan het gehele traject –van noord naar zuid en van oost naar west– wordt sinds 2011 integraal gewerkt, waardoor de infrastructuur van de miljoenenstad letterlijk in vieren is gebroken. De uitvoering is in handen van China Railway Engineering.
Nederlandse boeren
In een reactie op de opbloeiende economische samenwerking tussen China en onder meer Ethiopië organiseerde Amerika in augustus de US Africa Leaders Summit. President Barack Obama sprak tijdens dit eerste Amerikaans-Afrikaanse topoverleg uit Afrika te zien als „een fundamenteel onderdeel van onze onderling verbonden wereld”, daarmee insinuerend dat de wissel nu ook in zijn land om is. Afrika, en Ethiopië voorop, is niet langer ontwikkelingsgebied. Er lonken economische perspectieven. En de kern van het overleg: Amerika gaat nog meer investeren in Afrika.
Ook Nederlandse ondernemers timmeren aan de weg in het Oost-Afrikaanse land. In Debre Zeit, een stad zo’n 40 kilometer onder Addis, ontstaat zowaar een kleine Hollandse enclave. Sinds kippenboer Gert van Putten uit Terschuur in de stad neerstreek, zijn tientallen Nederlandse ondernemers hem gevolgd. Ze runnen er melkfabrieken, veehouderijen, staalconstructiebedrijven, kippenboerderijen, veevoederbedrijven en groentekwekerijen.
Nico Kouwen is zo’n Nederlander. Hij is de mede-eigenaar van Holland Dairy, een Nederlandse zuivelfabriek in Debre Zeit. Boeren uit de omgeving brengen er dagelijks hun melk, die in de fabriek wordt verwerkt tot yoghurt, boter, kaas en ijs, die vervolgens hun weg vinden op de Ethiopische afzetmarkt.
In Kouwens succesverhaal mag de lokale Ethiopiër in volle glorie delen. Maar dat niet alle westerse bedrijven in het Oost-Afrikaanse land solidair ondernemen, is hem ook bekend. „Er zijn veel Nederlandse bloementelers die tientallen kilometers aan kassen neerpoten. In de buurt van Awassa, krap 300 kilometer onder Addis Ababa, staat zo’n megakas, midden in een natuurgebied. Er werken 5000 Ethiopiërs. Het is fijn dat die mensen van straat zijn, maar ze staan de hele dag gif te spuiten. Slecht werk is dat. En wat blijft er over voor de lokale economie? De mensen verdienen een euro per dag, de rest gaat terug naar Nederland.”
Armoede
Het is een interessante en ook noodzakelijke vraag, die tussen de wolkenkrabbers van Addis voorlopig resoneert. Wat merkt de Ethiopiër nu zelf van de economische groeispurt? En hoe exemplarisch is de florerende economie in het stedelijk gebied voor de andere 550 districten van Ethiopië? Dat sinds 2009 ruim 8 miljoen Ethiopiërs voedselhulp krijgen, is wellicht een voorlopig antwoord. Er zijn puissant rijken, een sociale middenklasse komt langzaamaan op gang, maar op het grote, uitgestrekte platteland zingt de armoede voorlopig nog zijn droevig lied.
Ayano Burka strijdt voor betere zorg in Kofele
Het sterven van zijn moeder riep in de Nederlands-Ethiopische Ayano Burka (49) een groots plan tot leven. Niemand in de omgeving van Kofele zou hetzelfde overkomen als haar, besloot hij. Inmiddels is z’n hypermoderne kliniek in Ethiopië een daverend succes.
Als op 8 februari 2011 Burka’s moeder in Ethiopië overlijdt, dringt het langzaam tot hem door: nooit zal hij haar weerzien. Burka verblijft op dat moment in Nederland en kan tot z’n verdriet niet naar de begrafenis.
Maar misschien wel erger dan dat vindt hij het dat zijn moeder een nodeloze dood sterft. Toen ze tweeënhalf jaar eerder door een hersenbloeding werd getroffen, was er in de wijde omgeving niemand die haar kon vertellen wat haar nu precies was overkomen. Ze raakte verlamd en stierf ten slotte op 71-jarige leeftijd.
Als Burka het vertelt, lijkt het vuur in hem opnieuw op te laaien. Geen enkele Ethiopiër gunt hij die „dood door onwetendheid.” „Voor mij was het heel duidelijk dat er een taak voor me lag. Ik wilde wat doen aan het niveau van de gezondheidszorg in mijn thuisland.”
Als geboren Ethiopiër –Burka kwam in 1964 in de stad Shashemene ter wereld– voelde hij de verbondenheid met zijn volk na die droevige familiegebeurtenis sterker dan ooit tevoren. Een sterke drang om terug te keren naar het land waaruit hij in 1990 „vanwege de politieke situatie” vluchtte, maakt zich van hem meester.
Burka woonde ruim 25 jaar in Nederland, onder meer in Utrecht, Roosendaal, Driebergen, Leersum en Veenendaal. Hij deed de mts, volgde een opleiding tot tolk, trouwde en kreeg kinderen. „Maar de dood van mijn moeder zette me aan het denken. Ik kon niet langer leven met het idee dat talloze mensen door gebrek aan kennis, slechte hygiëne en een gebrekkige gezondheidszorg net als haar zouden sterven. Ik moest terug.”
Voordat hij koers zette naar Ethiopië, ging Burka met zijn verhaal langs Nederlandse rotaryclubs, stichtingen, particulieren en bedrijven en haalde een bedrag van ruim 100.000 euro op. Van het geld, vertelde hij hun, wilde hij een kliniek bouwen in Kofele, een stadje in het zuiden van Ethiopië. Hij richtte daarvoor de stichting Borko op.
Hygiëne
Inmiddels is zijn droom werkelijkheid geworden. Een groot hek zwaait open en de bewaker seint: kom maar binnen.
Trots wandelt hij even later door zijn splinternieuwe kliniek. Het gaat langs ruime kamers vol dure apparatuur: laboratoriummachines en een apparaat voor nier- en leverfunctieonderzoek. Burka heeft laboranten in dienst, verpleegkundigen, een arts, een supervisor, bewakers en apotheekmedewerkers. „Eigenlijk zijn we een klein ziekenhuis”, zegt hij.
In een van de ruimtes zit achter zijn bureau de huisarts, die met zijn donkere uiterlijk sterk contrasteert met de hoogglans witte stellingkast vol desinfectiemiddelen achter hem. Burka laat de kast zien. „Zie je hoe schoon hij is? Ik hamer daar op. Als er één flesje niet op z’n plek staat, haal ik de assistent erbij en dan zeg ik: „Waarom staat die fles hier, en niet daar?” Als je die discipline niet handhaaft, is het binnen de kortste keren een rommeltje.”
Via de steriele verloskamer met baarstoel, de opvangkamer en de apotheek loopt Burka naar een leeg hokje. Bij een paar dossierkasten staat een grote aggregaat. „Als de stroom uitvalt, en dat gebeurt hier nogal eens, heb ik een paar minuten om over te schakelen op de aggregaat”, legt hij uit.
Burka heeft een groot voordeel ten opzichte van zijn landgenoten, zegt hij. „In Nederland heb ik gezien hoe het anders en beter kan. Hoe je effectief werkt, een registratie bijhoudt van verstrekte medicijnen en ruimtes steriel houdt.”
Droom
Die voorsprong betaalt zich uit. De kliniek met eigen apotheek draait inmiddels helemaal zelfstandig. „Andere ziekenhuizen klagen dat we patiënten bij hen weghalen. Steeds vaker kiezen ze voor ons, omdat we resultaatgericht helpen.” En meteen erachteraan: „Maar ik ben hier nog lang niet klaar. Het is mijn droom om deze kliniek uit te bouwen tot een groot ziekenhuis, zodat ik heel Kofele kan helpen.”
Hoewel zijn kliniek volgens Kofele een druppel op de gloeiende plaat is, gaat hij onverminderd actief door. „Al is het maar om mensen te laten zien dat ze door hard te werken iets ten positieve kunnen veranderen. En verder zijn er problemen genoeg om voor te blijven strijden. Het ontbreken van eigen vervoer bijvoorbeeld, waarmee we verzwakte patiënten naar een groter ziekenhuis zouden kunnen brengen, 40 kilometer verderop. Maar vooral ben ik begaan met de vele jonge meisjes hier die zwanger raken, stoppen met school, op straat belanden en zo in een sociaal isolement belanden. Dat is in deze omgeving een groot probleem. Met goede voorlichting en de juiste middelen proberen we daar iets aan te doen.”
En heeft Burka al Ethiopiërs kunnen behoeden voor het lot dat zijn moeder trof? „Ja, ik denk dat we met onze preventieve zorg al een hoop mensen hebben gered. Sommigen die ten dode waren opgeschreven, klopten bij ons aan en werden weer gezond.”