Hoogland: Staat stuurt participatiesamenleving
Decennialang hebben achtereenvolgende kabinetten mensen aangemoedigd de arbeidsmarkt op te gaan. Dat staat op gespannen voet met de huidige trend dat burgers veel vaker hun eigen zaakjes moeten gaan opknappen, stelt dr. J. Hoogland: „De omslag naar de participatiesamenleving moet daarom gepaard gaan met een moreel debat over wat prioriteit moet krijgen. Herwaardeer vrijwilligerwerk.”
Zo’n beetje alle politici zijn het er wel over eens dat de verzorgingsstaat moet afslanken. Die is te veel uitgedijd en daardoor onbetaalbaar geworden. Burgers moeten weer meer zelf omzien naar elkaar.
Maar die politieke overeenstemming is vooral pragmatisch, constateert de universitair docent bestuurswetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Morele eensgezindheid over de participatiesamenleving is ver te zoeken. „Liberalen betogen dat de overheid zich moet terugtrekken. Sociaaldemocraten vragen zich af of de participatiesamenleving wel voldoende solidair zal zijn. En de christelijke partijen leggen de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en hun gemeenschappen.”
De participatiesamenleving alleen op pragmatische gronden verdedigen, „is echt onvoldoende”, meent Hoogland, tevens lector vormend onderwijs aan de Gereformeerde Hogeschool Viaa te Zwolle. De politiek kan wel willen dat burgers weer meer zelf verantwoordelijkheid nemen voor bijvoorbeeld onderlinge zorg, maar dat bereik je niet met een technische overheveling van allerlei bevoegdheden van nationale naar lokale overheden. „De participatiesamenleving vraagt om burgers die zich minder achter hun eigen schutting terugtrekken en ontdekken dat oog hebben voor de ander juist gelukkig maakt.”
Daarbij komt dat de overheid, geïnspireerd door het emancipatiestreven, de afgelopen decennia voluit heeft ingezet op arbeidsparticipatie: betaald werk werd aangemoedigd. Veel burgers hebben daardoor nauwelijks tijd meer om voor anderen te zorgen of als vrijwilliger actief te zijn. En het belastingstelsel is nu zo ingericht dat mensen zichzelf financieel straffen als ze stoppen met werken. „Wil je informele inzet bevorderen”, analyseert Hoogland, „dan moet je de huidige overwaardering van betaald werk ten opzichte van andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid ter discussie stellen.”
Die „onopgeloste paradox” vraagt om een „moreel debat” in de politiek, vindt Hoogland: „Onbetaald werk en vrijwillige inzet moeten opnieuw worden gewaardeerd.” Fiscale regelingen moeten opnieuw worden doordacht. „De overheid heeft verder een belangrijke rol om vrijwilligerswerk te faciliteren, en carrièreontwikkeling en economische participatie niet zonder meer aan te moedigen.” Gaat Den Haag deze discussie niet aan, dan loopt de ontwikkeling van de participatiesamenleving volgens Hoogland een groot risico.
De politiek, uitgezonderd ChristenUnie en SGP, lijkt dat debat echter te schuwen. „Blijkbaar omdat men dan impopulaire maatregelen zal moeten bepleiten.” Partijen die jarenlang op individualisering, persoonlijke autonomie en keuzevrijheid hebben ingezet, zullen die verworvenheden niet graag ter discussie stellen.
Sturende taak
Burgers krijgen in de participatiesamenleving een grotere rol. Ze zullen steeds meer zelf initiatief nemen in de zorg voor elkaar. Mensen zullen zich rondom allerlei deelbelangen gaan organiseren. Dat vraagt om een „sturende en coördinerende” staat, stelt Hoogland. Die moet de „publieke gerechtigheid” bewaken.
De overheid is namelijk de instantie bij uitstek om het algemeen belang in de gaten te houden. De staat moet erop toezien dat de belangenbehartiging door de ene groep niet ten koste gaat van de belangen van anderen. En ervoor zorgen dat mensen die bijvoorbeeld niet hun eigen zorg kunnen organiseren, tussen wal en schip vallen.
Tegelijkertijd dient de staat zich terug te trekken. „De overheid moet mensen écht ruimte geven zelf zaken op te pakken en niet alles voor hen willen blijven bepalen. En de overheid moet zeker iedere schijn vermijden burgers te beschouwen als gratis werknemers.”
De participatiesamenleving vraagt volgens Hoogland van maatschappelijke organisaties op bijvoorbeeld zorg- en cultuurgebied dat ze zich niet langer richten op hun voornaamste geldschieter, de overheid, maar dat ze zich weer gaan richten op de burgers voor en door wie ze ooit zijn opgericht.
Slikken
Als de overheid zich terugtrekt, biedt dat christenen en christelijke organisaties „enorme kansen” zich in te gaan zetten voor de samenleving en zo vorm te geven aan het geloof en de eigen levenshouding. „Simpel is dat echter niet”, waarschuwt Hoogland. „Het vraagt van christelijke organisaties zichzelf meer open op te stellen en geen organisaties van en voor uitsluitend ‘eigen mensen’ te zijn. Ze zullen seculiere mensen in hun waarde moeten laten. Tegelijk zullen veel niet-christenen en overheden niet zonder meer van hun vooroordeel of argwaan jegens christelijke organisaties genezen zijn.”
Maar als christelijke organisaties erin slagen zich vanuit hun eigen levensvisie en -houding in te zetten voor de hele maatschappij, dan zal de samenleving daar ook steeds meer voor open gaan staan, verwacht Hoogland. „Zij kan het zich eenvoudig niet permitteren dat aanbod zomaar af te wijzen.”
Balkenende brein achter participatiesamenleving
„De klassieke verzorgingsstaat verandert langzaam maar zeker in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.” Deze woorden sprak koning Willem-Alexander uit tijdens zijn eerste troonrede in september vorig jaar. Hebben ze effect gehad?
De kritiek na het uitspreken van de koninklijke woorden was niet mals. Links en rechts buitelden over premier Rutte heen: neemt Nederland afscheid van de verzorgingsstaat? Worden hulpbehoevenden afhankelijk van het pannetje soep van de buren? Ook in de samenleving broeide het: „Je hele leven lang allerlei premies betalen om niets te krijgen als je het nodig hebt.”
ChristenUnieleider Slob was de vaagheid en onrust zat en vroeg begin dit jaar om een brief waarin het kabinet duidelijk uiteen zou zetten wat het bedoelt met dit begrip. Het debat erover in de Tweede Kamer leverde niet veel op. Rutte bromde dat we al een participatiesamenleving hadden. En daar bleef het zo’n beetje bij.
Toch had de premier wel gelijk. In de samenleving heeft zich de achterliggende jaren een verandering voltrokken in het denken over de inrichting van de samenleving. Weldenkende burgers zien in dat de verzorgingsstaat, die hen van de wieg tot het graf in de watten legt, niet houdbaar is. De verandering is simpelweg af te leiden uit het geringe aantal grote demonstraties. Stonden aan het begin van de jaren negentig het Museumplein in Amsterdam en het Malieveld in Den Haag vol bij de geringste wijziging in de sociale wetgeving; het kabinet-Rutte hervormt in rap tempo de zorg en de sociale zekerheid en de eerste grote demonstratie moet nog komen. Eigen verantwoordelijkheid speelt een belangrijke rol in de nieuwe wetgeving. En dat is een van de belangrijkste kernmerken van een participatiesamenleving.
De wetenschappelijke instituten van diverse politieke partijen pakken het thema op. Zij zien het nut in van verdere doordenking. De verzorgingsstaat, zoals die in de afgelopen decennia is opgebouwd, is veel te duur. Nederland krijgt minder kinderen en meer ouderen. Bovendien kost de immer voortgaande professionalisering en daarmee gepaard gaande uitdijing van de zorg ook veel geld.
Toch is Rutte niet de architect van en niet de visionair achter de participatiesamenleving. Die eer komt toe aan CDA’er Balkenende. Balkenende gaf een theoretische onderbouwing van de ‘nieuwe’ samenleving in 2005 tijdens een Bilderbergconferentie. Hij sprak toen een rede uit onder de titel: ”Van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij”. Daarin legde hij de noodzaak van de omwenteling met passie uit aan zijn gehoor. De Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), was de eerste praktische uitwerking ervan. Deze wet decentraliseerde in 2007 delen van de zorg naar gemeenten en vroeg van mensen met een hulpvraag eerst in hun eigen netwerk te kijken voor ze professionele hulp zouden krijgen. De christendemocratische staatssecretaris Ross-van Dorp verdedigde de wet vol overtuiging in de Tweede Kamer.
Het geven van meer verantwoordelijkheid aan (groepen) burgers vindt steeds breder weerklank. Niet alleen binnen de VVD die altijd hamert op het aambeeld van eigen verantwoordelijkheid. Ook binnen de PvdA, die vanouds de staat een belangrijke taak toedicht bij de inrichting van de samenleving, burgert het in. Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken (PvdA) bracht het vorig jaar een keer beeldend onder woorden: „De overheid kan niet elke grasspriet bijknippen.”
De participatiesamenleving draait volgens de ChristenUnie –de partij wijdde er een wetenschappelijke studie en een fractienotitie aan– „uiteindelijk om de vraag hoe wij in ons land met elkaar willen leven”: respectvol en betrokken op elkaar. Een goede samenleving is het werk van mensen, gemeenschappen, organisaties en overheid samen. Burgers en professionals moeten ruimte en zeggenschap krijgen over bijvoorbeeld zorgverlening en de lokale besteding van belastinggeld. De overheid waarborgt dat niemand tussen wal en schip valt.
Minder staat, meer samenleving is het motto van de SGP. Het wetenschappelijk instituut van die partij schreef onlangs een boekje over de participatiesamenleving. De overheid heeft, vanuit wantrouwen richting burgers, te veel verantwoordelijkheden op zich genomen en moet zich beperken tot haar kerntaken. Burgers, kerken, bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten minder snel naar de overheid kijken en vaker zelf hun verantwoordelijkheid nemen. De overheid moet daarvoor ruimte scheppen door regels te schrappen en door belastinghervormingen.
PvdA’er Kok was de eerste die –al in 1991– het begrip ”participatiesamenleving” muntte. Voor de PvdA houdt de participatiesamenleving in dat mensen meer zeggenschap krijgen, bijvoorbeeld over hun buurt. PvdA-Kamerlid Tanamal lanceerde twee weken geleden voorstellen om burgers zelf verantwoordelijk te maken voor vuilnisinzameling, de groenvoorziening of voor renovatie van de straat. De overheid moet wel „volledig klaarstaan” voor mensen die bijvoorbeeld niet zelf hun zorg kunnen organiseren, zodat iedereen een „fatsoenlijk” leven kan leiden.
Het CDA ontwikkelde in de jaren tachtig het concept van de verantwoordelijke samenleving, waarbij niet de overheid, niet de markt, maar het maatschappelijk middenveld het voor het zeggen heeft. Ook nu neemt het CDA weer het voortouw in de discussie. Deze zomer wijdde het wetenschappelijk instituut het zomernummer aan dit thema. Al enkele jaren dwepen de christendemocraten met de Britse denker Blond. In zijn concept krijgen lokale samenlevingen en (groepen) burgers verantwoordelijkheid voor hun buurt.
De VVD heeft als partij nog weinig gedaan om het thema uit te werken. Er is een symposium geweest en op de partijwebsite staat een tekstje waarin de partij de komst toejuicht van organisaties die ouderen gezelschap houden. Critici verwijten de VVD de participatiesamenleving als schaamlap te gebruiken om bezuinigingen te verbloemen. VVD-partijleider Rutte ziet de participerende burger echter niet als product van overheidsbeleid, maar komend vanuit de samenleving zelf. Het individu speelt een hoofdrol.
Het wetenschappelijk bureau van D66 komt deze maand met een boek over het thema participatiesamenleving. Tot dan moeten belangstellenden het doen met de visie van partijleider Pechtold. Die komt grotendeels overeen met die van VVD-partijleider Rutte. Participeren in de samenleving is niet iets wat je „van bovenaf oplegt.” Het individu is voor D66 de basis voor het samenleven. En dat individu heeft „intrinsiek de neiging tot samenwerken.” En: de mens is in de kern een kuddedier.