„Weg met religie, maar behoud de verhalen”
Zes oude, blanke mannen op een rij. Dat was de eerste reactie, toen de genomineerden voor de AKO Literatuurprijs bekendgemaakt werden. Maar boeiender dan de leeftijd van de schrijvers is het grote thema dat bij vier van de zes zichtbaar wordt: hoe ontstaan verhalen, en wat betekenen ze?
Een zo gewichtige prijs als de AKO-prijs –waaraan een bedrag van 50.000 euro verbonden is– wekt onwillekeurig de suggestie dat hier nu echt het beste boek van het afgelopen jaar bekroond gaat worden. Maar wie zich inleeft in het proces achter de schermen, beseft dat er onvermijdelijk allerlei bijkomende zaken een rol spelen: wie kent wie, welke smaak hebben de afzonderlijke juryleden, en welke thema’s en schrijvers zijn vandaag in de mode?
De juryleden van dit jaar hebben zich in elk geval niets aangetrokken van de vaderlandse angst voor discriminatie, ongelijkheid en onevenwichtigheid. Ze durfden het aan om géén vrouw te kiezen, géén allochtone schrijver, géén jong, aanstormend talent. Dat leverde een lijstje met alleen maar bekende namen op: Wessel te Gussinklo, Stefan Hertmans, Guus Kuijer, Tom Lanoye, K. Schippers en Frank Westerman. De jongste van hen, Westerman, wordt op 13 november –precies op de dag van de prijsuitreiking– 50. De rest is ouder: de gemiddelde leeftijd van het gezelschap ligt op 65 jaar.
Misschien heeft dat iets te maken met de opmerkelijke voorkeur van de jury voor boeken over mythevorming, de rol van de verbeelding, dat soort dingen – typisch onderwerpen voor wat ‘rijpere’ schrijvers. Kennelijk houdt deze jury van auteurs die nadenken over de manier waarop werkelijkheid een verhaal kan worden, en andersom.
Dan hebben we het natuurlijk niet direct over de romans van Tom Lanoye en Wessel te Gussinklo. Hoe verschillend die twee ook zijn, ze horen bij het vertrouwde genre dat altijd wel op een lijst van literaire nominaties te vinden is: eigentijdse verhalen met een soepele stijl, een niet al te positieve levensbeschouwing, veel seks en bizarre verwikkelingen, veel ironie en mislukking.
De essaybundel van K. Schippers komt meer in de richting, want Schippers’ hele schrijverschap gaat over de relatie tussen werkelijkheid en verbeelding. Het is het speciale talent van de schrijver: de samenhang achter de dingen voelbaar maken via vermoedens, gevoelens, intuïtie. Soms lopen werkelijkheid en fantasie zodanig door elkaar dat de lezer ze nauwelijks nog kan onderscheiden.
Nu zou je bij Schippers nog kunnen denken: tja, dit soort onderwerpen spreekt elitaire fijnproevers en poëtische zielen waarschijnlijk wel aan, maar het brede publiek wil liever een spannend verhaal. Maar dat klopt niet: ook Stefan Hertmans, Guus Kuijer en Frank Westerman (die veel succes hebben onder brede lagen van de Nederlandse bevolking) denken, elk op hun eigen manier, diep na over de manier waarop verhalen ontstaan en de vraag waarom mensen verhalen nodig hebben.
Bij Hertmans begon het met de schriftjes van zijn grootvader, schriftjes vol herinneringen aan een vroom, middelmatig, Vlaams leven – waarin de Eerste Wereldoorlog een diep gat sloeg. Hertmans las die aantekeningen en maakte er zijn eigen verhaal van, dat gebonden werd in een omslag waar met grote letters ”roman” op staat. Dat verhaal doet heel ‘echt’ aan: de schrijver laat zijn lezers op een fijnzinnige manier doordringen tot het vooroorlogse, bescheiden, vrome levensgevoel – scherp contrasterend met de gruwelen van het front.
Toch ging de discussie op internet al snel over de vraag wat nu waar gebeurd was, en wat verzonnen. Had Hertmans soms de schriftjes zelf ook bedacht? Blijkbaar is dat een wezenlijke vraag, die lezers niet kunnen nalaten te stellen – ondanks alle prachtige theorieën over literatuur.
Misschien moeten we de verklaring voor het succes van Frank Westerman wel in die richting zoeken. Waar romanschrijvers uit principe vaak geen antwoord willen geven op de vraag naar de grens tussen werkelijkheid en verbeelding, gaat Westerman juist op zoek naar die grens. Hij is dan ook geen romanschrijver, maar onderzoeksjournalist, die zijn sporen verdiend heeft met mooie boeken over bijna-vergeten geschiedenissen.
In ”Stikvallei” kiest hij voor het verhaal van het Nyosmeer in Noord-Kameroen, waaromheen op de avond van 21 augustus 1986 plotseling alle leven sterft: „Kippen, bavianen, zeboes en vogels vallen dood neer in het gras – net als 1746 mannen, vrouwen en kinderen. Schade is er niet: hutten en palmen staan er onaangeroerd bij.”
Westerman benadert de geschiedenis van alle kanten, spreekt de deskundigen van toen, bekijkt de plek, praat met ooggetuigen, hoort honderden verhalen – maar het raadsel lijkt alleen maar groter te worden. Ging het om de uitstoot van een dodelijk gas? Hebben de goden wraak genomen? Of was er sprake van een mislukte kernproef?
Rondom het Nyosmeer is in 25 jaar een woud van verhalen ontstaan, en Westerman doet zijn best om daarin de weg te vinden en tegelijk het ontkiemingsproces van die verhalen van dichtbij gade te slaan. Daarbij wordt mooi zichtbaar hoe onze hedendaagse, westerse verhalen over vrijkomende schadelijke stoffen evengoed mythologische trekken kunnen vertonen als de primitieve, Afrikaanse godenverhalen.
Maar het is uiteindelijk Guus Kuijer met ”De Bijbel voor ongelovigen” (waarvan inmiddels drie delen verschenen zijn) die doordringt tot de ultieme vraag: hoe zit het met de kracht van verhalen als alle religieuze kaders weggevallen zijn? Welke betekenis heeft bijvoorbeeld de Bijbel nog voor mensen van vandaag? Kuijers antwoord is simpel: Weg met religie, maar behoud de verhalen.
Dat hij een hekel heeft aan mensen die God naar hun hand zetten en hun eigen foute belangen najagen met een beroep op goddelijke voorschriften, is duidelijk. Hij vertelt de verhalen van het Oude Testament bij voorkeur vanuit ongelovige, eigenzinnige, geweldloze figuren die grossieren in spot en twijfel, en die horizontale liefde, menselijkheid en kritisch nadenken altijd boven gehoorzaamheid aan God stellen. Wat dat betreft lijken ze meer op linkse pacifisten uit de twintigste eeuw dan op oudtestamentische figuren.
Guus Kuijer is overigens zelf ook een schrijver met een boodschap. Telkens weer herhaalt hij het, zodat geen lezer het missen zal: God bestaat niet, en wie denkt dat hij in opdracht van God handelt is hard op weg om anderen te manipuleren. Geloof is alleen maar gebaseerd op angst, en alle geweld en onrecht in naam van God kan niet genoeg bekritiseerd en bestreden worden.
”De Bijbel voor ongelovigen” kun je nog het best lezen als een soort Bijbels-historische roman waarbij alle waarden omgekeerd worden: de helden worden de schurken, en andersom. Stichtelijk is dat natuurlijk niet. Kuijer heeft, zoals veel schrijvers, de eerbied verloren, en de overgave en gehoorzaamheid van het geloof (vandaag toch al geen populaire eigenschappen) moeten het bij hem dus behoorlijk ontgelden.
Maar dat betekent natuurlijk ook dat hij heel helder aanwijst waar het mis kan gaan bij gelovigen: zodra ze gaan denken dat hun eigen ideeën en opvattingen volkomen samenvallen met Gods bedoelingen. Dat is een inzicht dat iedere gelovige wel gebruiken kan.
Net als Westerman is Kuijer onder de oppervlakte van zijn tekst intussen enorm bezig met de vraag naar de oorsprong en betekenis van verhalen. Dat is de grote kwestie die in veel eigentijdse literatuur rechtstreeks of zijdelings aan bod komt. Niet alleen bij Kuijer en Westerman, of (wat minder nadrukkelijk) bij Schippers en Hertmans, maar ook bij veel andere schrijvers. Denk bijvoorbeeld aan de veelbekroonde roman ”Dit zijn de namen” van Tommy Wieringa, die vorig jaar de Libris Literatuurprijs won.
Blijkbaar gaat het hier over fundamentele vragen, die op dit moment diep in het hart van veel mensen leven: waarom vertellen wij elkaar verhalen, wat voor betekenis hebben die verhalen, hoe ontstaan ze en hoe écht zijn ze? En dat zijn natuurlijk diepreligieuze vragen, die opkomen in een samenleving die religie overboord gezet heeft, en nu worstelt met betekenisgeving.
Als je niet in God gelooft, heb je blijkbaar nog steeds behoefte om je ergens aan vast te klemmen. Verhalen bieden dat soort houvast, zelfs als ze verzonnen zijn: ze geven je een groep om bij te horen, ze wijzen je een richting die je gaan moet en doelen om te bereiken, ze bieden je een identiteit.
Het opmerkelijke daarbij is, dat de meeste mensen het –volkomen instinctief– belangrijk vinden om te weten of zulke verhalen waargebeurd zijn of verzonnen. Dat is precies de reden waarom zo’n thema (hoe werkelijkheid een verhaal wordt, of andersom) zo aanslaat.
Wij mensen hebben allemaal verhalen nodig, maar uiteindelijk gaat ons verlangen uit naar iets wat onafhankelijk van onszelf bestaat, wat loskomt van onze eigen behoeften en belangen, wat we zelf niet kunnen bedenken. Iets wat echter dan echt is. Geen verhaal, maar een geschiedenis. Alleen als die werkelijkheid bestaat, krijgen verzonnen verhalen een betekenis.
Dat is precies het punt waar schrijvers van nu mee worstelen. Ze doen hun uiterste best om te laten zien dat het onderscheid tussen ”geschiedenis” en ”verhaal”, tussen ”echt” en ”verzonnen” niet belangrijk is. Maar dat lukt ze nooit helemaal.
Wessel te Gussinklo
”Zeer helder licht” (uitg. Kopernik) vertelt het verhaal van een 31-jarige, aan lager wal geraakte man, zonder geld, baan, diploma’s of huis, die verliefd wordt op de bijna twintigjarige studente Hanna, een meisje uit een keurig, welgesteld gezin. Dat lijkt een recept voor mislukking – en de lezer wordt niet teleurgesteld in zijn verwachtingen op dat punt. Alles gaat mis, maar dat hoort ook zo in een roman die over schrijverschap gaat.
Stefan Hertmans
”Oorlog en terpentijn” (uitg. De Bezige Bij) gaat over de grootvader van de schrijver, wiens leven getekend werd door armoedige kinderjaren in het Gent van voor 1900, door gruwelijke ervaringen als frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog, en door een jonggestorven grote liefde. Hij gaf de cahiers waarin hij zijn levensverhaal had opgeschreven in de jaren tachtig aan zijn kleinzoon – die het recent pas durfde te lezen en te verwerken tot een roman.
Guus Kuijer
”De Bijbel voor ongelovigen” (uitg. Athenaeum – Polak & Van Gennep) is een groot project van kinderboekenschrijver Guus Kuijer. Inmiddels zijn er drie delen verschenen, waarvan deel 2 genomineerd is voor de AKO-prijs. Dat deel bevat Kuijers verhalen over Mozes, Jozua, Simson en andere figuren uit de Bijbelboeken Exodus tot en met Richteren.
Tom Lanoye
”Gelukkige slaven” (uitg. Prometheus) gaat over twee Belgische bannelingen die allebei Tony Hanssen heten. De een is de ”toyboy” van een oude, rijke, Chinese vrouw, een loser die zijn vrijheid terug wil. De ander is een gevluchte computerspecialist die in Zuid-Afrika met een geweer een wildpark binnendringt. Hun paden kruisen elkaar, en ze proberen elkaar te gebruiken om hun doel te bereiken, wat onvermijdelijk dramatisch afloopt.
K. Schippers
”Voor jou” (uitg. Querido) is geen roman, maar een bundel schetsen van K. Schippers. Veel jeugdherinneringen en mijmeringen bij het overlijden van twee jeugdvrienden, G. Brands en Henk Bernlef – die samen met Schippers in een ver verleden het literaire tijdschrift Barbarber oprichtten. Veel melancholie, veel dichterlijke observaties, afgewisseld met dagboeknotities over toevallige ontmoetingen en voorvallen.
Frank Westerman
”Stikvallei” (uitg. De Bezige Bij) beschrijft de massale, raadselachtige sterfte in een vallei in Noordwest-Kameroen op 21 augustus 1986. Honderden, duizenden dieren en mensen vallen dood neer, terwijl verder nergens zichtbare schade te ontdekken is. Westerman benadert het mysterie van alle kanten: wat is er gebeurd, maar vooral: welke verhalen zijn er om de dodenvallei heen gegroeid, en hoe ontstaan die verhalen?