Commentaar: Kwestie Zwolle toont belang van helder omschreven identiteit
Van kerk veranderen doen de meeste mensen niet zomaar even. Het is een ingrijpende stap die men vaak pas zet na veel overdenking en –als het goed is– persoonlijk gebed.
Het vertrek uit de gemeente waar men lid was, doet meestal pijn. Vaak kost het zelfs vriendschappen. In ieder geval sluit men een stuk verleden af. Dat is vaak emotioneel. Daar staat tegenover dat de ontvangst in een nieuwe gemeente vaak hartverwarmend is. Dat kan de pijn van het afscheid van de oude gemeente enigszins wegnemen.
Ondanks dat een kerkelijke overgang vaak geen gemakkelijk gebeuren is, zijn er jaarlijks honderden mensen die ertoe besluiten. De statistieken van verschillende reformatorische kerken tonen ook aan dat dit aantal de laatste jaren zeker niet daalt.
Dat laatste heeft beslist te maken met het heersende individualisme. Mensen maken vandaag –nog meer dan hun voorouders– hun eigen keuzes, waarbij ze zich niet graag iets laten gezeggen. De binding aan organisaties, instellingen en ook de kerk is minder sterk en niet meer vanzelfsprekend. Ook leeft helaas de gedachte steeds minder dat het niet toevallig is dat men in een bepaalde kerk is geboren en gedoopt.
Een kerkelijke overgang is niet alleen ingrijpend voor de persoon zelf, maar heeft vaak ook consequenties voor de omgeving. Soms zijn die zelfs heel verstrekkend. Door de overstap kan de kennissenkring veranderen. Bij zakenlui heeft de overgang soms ook gevolgen voor de klantenkring.
Wie bij een instelling werkt met een christelijke grondslag of met een kerkelijk binding, kan door de kerkelijke overgang het risico lopen zijn baan te verliezen. Dat maakte deze zomer een docent tekenen en handvaardigheid mee aan de gereformeerd vrijgemaakte school Greijdanus in Zwolle. Zij ging over naar een charismatisch-evangelische gemeente. Het schoolbestuur ontsloeg de leerkracht omdat ze niet langer lid was van een van de kerken die in de statuten worden genoemd.
Het College voor de Rechten van de Mens stelde het bestuur in het gelijk. De overweging van het college was dat het bestuur de identiteit van de school goed had omschreven en daarbij expliciet de kerken had genoemd waar men lid van moest zijn, wilde men benoemd kunnen worden als leerkracht. Daardoor was glashelder dat de docent niet meer paste bij de identiteit van de Zwolse school.
Mensen hebben nogal eens moeite met strakke regels. „Moet je elkaar wel de maat nemen? Kerkmuren zijn irrelevant. We dienen toch allemaal dezelfde God!?” wordt dan gezegd. Maar de kwestie rond de leerkracht in Zwolle heeft wel duidelijk gemaakt dat een helder, goed omschreven identiteitsbeleid belangrijk is. Heldere regels op papier alleen zijn niet voldoende. Het onderwerp kerkelijke betrokkenheid verdient een plaats in functioneringsgesprekken. Dan zal het niet vaak meer gebeuren dat een bestuur onverwacht geconfronteerd wordt met een kerkelijke overgang. Daardoor kunnen bestuur en leerkracht ook tijdig peilen of ze, ondanks de kerkelijke verschuiving, elkaar nog kunnen vinden op een gemeenschappelijk fundament.