Leraar is identificatiefiguur, maar conciërge?
UTRECHT. Het vrijgemaakte Greijdanus College in Zwolle ontslaat een lerares omdat zij van kerk verandert en de grondslag van de school niet langer onderschrijft. Dat is geen verboden discriminatie. Wat gebeurt er als de lerares een conciërge is?
De lerares handvaardigheid, die al negentien jaar lesgeeft op het Greijdanus, legde haar ontslag voor aan het College voor de Rechten van de Mens in Utrecht, de opvolger van de Commissie Gelijke Behandeling.
Waarom vindt het college dat het Greijdanus geen verboden onderscheid maakt?
Omdat de school helder op papier heeft vastgelegd aan welke levensbeschouwelijke criteria leraren moeten voldoen. Ze moeten lid zijn van een van de kerken die in de statuten worden genoemd en ze moeten de grondslag van de school onderschrijven. Op het moment dat een leraar niet meer aan deze eisen voldoet, mag het bestuur die persoon ontslaan, aldus het College voor de Rechten van de Mens. Dat geldt ook voor sollicitanten. Zij mogen om dezelfde reden worden afgewezen.
Wat was er gebeurd als de lerares een onderwijsondersteunende medewerker was geweest?
Dat is zeer de vraag. In het oordeel van het college weegt zwaar dat leraren identificatiefiguren voor de leerlingen zijn. Zij moeten de grondslag en de identiteit van de school op een geloofwaardige manier uitdragen. Op een school werkt echter ook onderwijsondersteunend personeel. Te denken valt aan medewerkers in de huishoudelijke dienst, conciërges, roostermakers en technischonderwijsassistenten. Van dit rijtje heeft het college tot nu toe alleen een zaak met een roostermaker op een protestants-christelijke school op zijn bordje gehad. Ook hij wordt ontslagen omdat hij volgens het bestuur qua levensbeschouwing niet meer op school past. Het college oordeelt in 2005 dat er in deze kwestie sprake is van verboden onderscheid op grond van religie, omdat een roostermaker niet gezien kan worden als identificatiefiguur. Met andere woorden: zijn invloed op de leerlingen is beperkt, dus is het niet erg als deze medewerker er andere principes op nahoudt.
Hoe nu verder?
Het is wachten op de volgende ontslagzaak bij het mensenrechtencollege. Geldt de conciërge als identificatiefiguur? De tuinman, de technischonderwijsassistent, de kantinemedewerker? Een woordvoerster van het college doet er desgevraagd geen uitspraak over. Het college zal volgens haar elke zaak op zichzelf bekijken en er een oordeel over vellen.
Wat kunnen reformatorische scholen met de uitspraak van het college?
In ieder geval doen zij er verstandig aan om zo precies mogelijk vast te leggen aan welke criteria leraren, maar ook andere medewerkers op school moeten voldoen. Veel scholen noemen in hun statuten explicitiet de kerkgenootschappen die zij tot hun achterban rekenen. Dat is verstandig, maar niet genoeg. Zij moeten er in hun benoemingsbeleid ook consequent mee omgaan. Elke afwijking van het op papier verwoorde beleid zal door het college worden bekritiseerd. Dat het nauw luistert, bewijst de zaak met een protestants-christelijke scholengemeenschap die in 2006 een invalleraar voor wiskunde afwijst omdat hij moslim is. Het mensenrechtencollege tikt de school op de vingers omdat in de statuten niet expliciet vermeld staat dat ook tijdelijke docenten christelijk moeten zijn.
Kunnen op basis van deze uitspraak van het college ook leraren met een homoseksuele geaardheid ontslagen worden?
Absoluut niet. Dat is een heel andere discussie die nog gevoeliger ligt. De Algemene wet gelijke behandeling biedt weliswaar de mogelijkheid om een leraar te ontslaan, maar nooit vanwege het enkele feit van zijn homoseksuele geaardheid. Er ligt op dit moment een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer om deze uitzonderingsbepaling verder aan te scherpen. Daardoor wordt het voor reformatorische en andere orthodox-christelijke scholen nog lastiger om seksuele geaardheid aan te voeren als reden voor ontslag.