Maher H.: bereid te sneuvelen in de jihad
DEN HAAG. De eerste Syriëganger die in Nederland terechtstaat, was jarenlang een jongen van „dertien in een dozijn.” Tot hij de radicale islam omarmde.
De 20-jarige Maher H., oudste zoon in een Amsterdams gezin, was al jong de man in huis: zijn ouders scheidden toen hij ongeveer tien jaar was. Daarnaast had hij zijn gewone leven. Hij volgde het vmbo, spijbelde af en toe, blowde een beetje.
Maar als puber kwam H. in een andere fase. In korte tijd overleden drie naasten. H. begon na te denken over de dood en de zin van het leven. Bidden kreeg een grotere plaats in zijn leven. Hij verhuisde zelfs naar Antwerpen, omdat Amsterdam „veel verleidingen heeft als je vroom wilt leven.”
Mede door bronnen van internet werd H. een salafist. Met die bril keek hij naar alle ellende in Syrië. Daardoor rijpte het plan dat hij zijn steentje bij moest dragen.
Helemaal snel ging dat toen hij in mei 2013 Shukri F. leerde kennen, zij het dat hij haar niet lijfelijk ontmoette. Beide jongvolwassenen zagen elkaar voor het eerst in levenden lijve op hun trouwdag, op 10 juli vorig jaar. Met haar besprak H. zijn wens om naar Syrië te gaan, in zijn eigen woorden „als hulpverlener.” Samen vertrokken ze nog diezelfde maand naar Syrië.
Volgens afgetapte chatgesprekken ging H., die in zijn vriendenkring Abou al Walae wordt genoemd, ervan uit dat hij tijdens de jihad zou sneuvelen. Maar dat gebeurde niet. H. kwam nog datzelfde jaar met zijn zwangere vrouw terug naar Nederland.
„Er was te veel chaos daar”, verklaarde hij voor de rechter. Maar het OM twijfelt eraan of dat de ware reden was. Zo schreef hij na terugkomst: „Het is alsof mijn hart is gebroken, alsof mijn grote liefde is vreemdgegaan.”
Enkele maanden na zijn terugkeer, afgelopen april, werd H. opgepakt. Met reden, zegt justitie. Volgens de officieren van justitie is H. sinds zijn terugkeer in Nederland alleen maar verder geradicaliseerd.
H. is bang dat zijn eigen jeugd zonder vader zich nu herhaalt in het leven van zijn dochtertje, dat hij door zijn detentie nauwelijks ziet. „Ze eet zelf soms al wat, ze trekt zich op in haar stoeltje, en dat maak ik allemaal niet mee. Ik wil dat mijn kind niet aandoen.” Maar of de rechter daar gevoelig voor is, moet nog blijken.