Schipper Ouderkerk aan den IJssel: Collega’s tobden vroeger heel wat af
OUDERKERK A/D IJSSEL. Het Zuid-Hollandse dorpje Ouderkerk aan den IJssel staat al eeuwen bekend om zijn vele schippers. Generatie op generatie beoefende het zware beroep. Desondanks gaven de ouderen het vak met liefde door aan het volgende geslacht.
Het interview met schipper Piet Mourik (75) vindt plaats op een gepaste locatie in Ouderkerk: de Tijdgeest, een schip uit 1908. Enkele jaren nadat hij met varen was gestopt, heeft Mourik het gekocht. „Voor mijn plezier.” Zijn vriend Arie Speksnijder zit erbij. Hij hielp Mourik met het opknappen van de Tijdgeest. Beiden zijn geboren Ouderkerkers en leeftijdsgenoten. Speksnijder heeft nooit gevaren, Mourik wel. Speksnijder: „Ik heb hem erom benijd.” Maar beiden komen uit een schippersgeslacht, zoals zo veel dorpsgenoten.
Slik varen
Hun families bestaan al eeuwenlang uit schippers, vermoedt Mourik. „Ik ben in íéder geval de derde generatie, mijn zoons de vierde, maar eerdere geslachten voeren ook. Dan praat je over 200 jaar terug. Je had toen schepen die streekproducten naar Rotterdam voeren voor de export, zoals klompen en pollepels; die werden hier in de streek gemaakt. Anderen transporteerden slik voor de fabrieken.” Speksnijder: „Je had wel achttien steenfabrieken hier langs de Hollandsche IJssel, geloof ik.”
Slik varen was zwaar werk, weten de Ouderkerkers. Mourik: „Met bokken haalden ze het slik uit de IJssel. De vaargeul was toen heel wat smaller dan nu; de rest van de rivier was slik. Bij hoogwater stroomde dat onder. De bokken voeren er dan heen en wachtten tot het eb werd. Daarna stapten de mannen op die zellingen, zoals ze hier heten. Ze schepten dan het ruim vol met slik. Reken maar dat ze daarbij heel wat hebben afgetobd.” Speksnijder knikt. „Schepen van hout, maar mannen van ijzer.” Mourik wijst naar de vloer van het schip. „Tot 1913 schepten ze het nog zelf leeg. Ze losten daarna bij de dichtstbijzijnde steenfabriek.”
Watermensen
Mouriks vader heeft deze tijd niet meer meegemaakt. Toen hij rond 1920 een aak kocht, had de armoede van dit bestaan veel schippers al naar elders gedreven. Mourik: „Jaren moesten ze dit werk wel doen, maar toen ze grotere schepen en modernere middelen kregen, waren ze gauw verdwenen. Ze bleven echter op het water; het waren watermensen geworden.”
De aak waar zijn vader jaren mee voer, kon zo’n 25 ton hebben. „Hij verdiende er nog mee ook, doordat hij alleen was en erop woonde. Maar toen mijn ouders trouwden, kocht hij een veel grotere klipper, de Jacoba. Daarmee ging hij zand varen; dat heeft hij echter maar een paar reizen gedaan; daarna kon hij wat anders gaan vervoeren.”
Mouriks moeder kwam ook op het schip werken. Mourik: „Ze groeide op in een gezin van dertien kinderen. Tot de achtste geboren werd, hebben we op de Jacoba gewoond.”
Het waren zware tijden voor het schippersvolk, weet hij. „Vooral voor de moeders. Die hebben wat afgezien.” Hij zwijgt even. „Maar het waren geen sloofjes. Het waren ferme vrouwen.” Speksnijder: „De kinderen voedden ook elkaar op.” Mourik: „En als ze van school kwamen, gingen ze ergens anders werken, waardoor er thuis weer wat geld binnenkwam.”
Mourik ging zelf op zijn dertiende weg. Hij kwam terecht bij een oude man, een oom van Speksnijder. „Dat was een goede man. Maar ik heb ook voor asocialen gevaren.”
Goede boterham
Na 1945 keerde het tij langzaam voor de schippers, weet Speksnijder, voormalig scheepsmeter. „Onze vaders moesten keihard blijven werken, maar de tijd werd toch beter. Er was overal meer dan genoeg werk. Eindelijk zagen de mannen mogelijkheden om vooruit te komen.”
Mourik: „Ze probeerden zo veel mogelijk te moderniseren, en het schip het werk te laten doen. Daarvóór werkten ze zich de blaren.” Zijn vader heeft uiteindelijk goed geboerd, stelt de schipper. „Trouwens, niemand van zijn collega’s is afgedreven (failliet gegaan, DdB). Als ze geen alcoholist werden, tenminste. Ze hebben er een goede boterham mee kunnen verdienen.”
Het was wél hard werken. Maar de zondag was er niet mee gemoeid, weet Mourik. „Mijn ouders, en zo velen met hen, voeren in afhankelijkheid van de Heere. Mijn pa moest met zijn klippertje dertien kinderen onderhouden, maar heeft het gered. Nu varen ze met grote schepen heel de week door. En toch gaat het nóg niet.
Wij hadden geen moderne hulpmiddelen als radar en gps. Wij keken naar de hemel, omdat we wisten dat het dáárvandaan moest komen.”