Maarten ’t Hart: spanningveld tussen karikatuur en literatuur
Maarten ’t Hart geeft in zijn romans bewust een scheefgetrokken beeld van de orthodox-gereformeerde wereld. Dat neemt de christelijke literatuurcriticus Hans Werkman de schrijver kwalijk.
De vraag was eigenlijk of de Stichting CPNB er wel goed aan gedaan heeft om Maarten ’t Harts roman ”Een vlucht regenwulpen” (1978) deze maand centraal te stellen in de campagne ”Nederland leest”. In dit boek rekent de schrijver immers op niet mis te verstane wijze af met de God van Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus, Die, zoals hij schrijft, „mensen zo intens haat, dat Hij keelkanker voor ze heeft uitgevonden.” En dat maakt hem, zacht gezegd, omstreden in christelijke kring.
Maar in plaats daarvan ging het gisteravond in de Harderwijkse bibliotheek vooral over de ínhoud van het boek. En dat was precies wat de CPNB wil bereiken met de jaarlijkse leesbevorderingscampagne. Openbare bibliotheken doen deze maand aan hun leden een goedkope uitgave van ”Een vlucht regenwulpen” cadeau, met de bedoeling dat ze daarover met elkaar in gesprek gaan. „U bent het misschien niet eens met wat Maarten ’t Hart schrijft. Mogelijk vindt u dat we dit boek niet hadden moeten uitkiezen voor ”Nederland leest”. Maar dat is nu juist wat we willen: dat er discussie over ontstaat”, aldus CPNB-directeur Eppo van Nispen tot Sevenaer. Het kostte hem dan ook geen enkele moeite te erkennen dat de roman controversieel was.
De discussie kwam er. Op uitnodiging van directeur Jan Hoogenberg van de Bibliotheek Noordwest Veluwe in Harderwijk debatteerden Hans Werkman (onder meer auteur van ”Een calvinist leest Maarten ’t Hart”) en Maarten ’t Hart-verzamelaar en -bibliograaf Ardjan Noorland over de roman waarmee ’t Hart in 1978 doorbrak bij het grote publiek. Beiden waardeerden de literaire kwaliteiten van de auteur, maar voor Werkman zat de pijn in „een aantal onzinnige dingen” die ’t Hart schreef. „Hij doet alsof hij een reëel beeld van de werkelijkheid schetst. Maar als het gaat om het gereformeerde leven, dan trekt hij de feiten bewust scheef. Daarmee doet hij christenen onrecht. En die mythe duurt nog voort.”
Opponent Noorland (opgegroeid in de Gereformeerde Gemeenten) gaf volmondig toe dat Maarten ’t Hart een kampioen in het overdrijven is. ”Ook binnen de Gereformeerde Gemeenten komen ouderlingen zoals ’t Hart ze typeert in de regel niet voor.” Dat Maarten ’t Hart met andere „gemankeerde mannenbroeders” een weinig rooskleurig beeld van gereformeerd Nederland heeft neergezet vindt hij echter niet zo’n probleem. „Dat is nu eenmaal een gegeven. Christenen zien het socialisme toch ook zoals Theo Thijssen het in zijn romans beschrijft?”
Noorland constateerde wel een opmerkelijk verschijnsel. „Maarten ’t Hart werd aanvankelijk in de reformatorische kring welwillend ontvangen. Men vond hem subtieler dan Jan Wolkers en men was bereid te kijken in de spiegel die hij hen voorhield. Maar toen zijn populariteit toenam, werd hij als gevaarlijk beschouwd. Hetzelfde fenomeen zie je bij Franca Treur optreden.”
Werkman vertelde dat Maarten ’t Hart hem ooit toevertrouwde dat deze uit rancune het christendom zoveel mogelijk wilde dwarszitten. „Hij had in zijn jonge jaren oprecht geloofd en voelde zich bedrogen omdat hij het bestaan van God en het voorkomen van lijden in de wereld niet met elkaar kon rijmen. Daarom heeft hij het plaatje van de kerk zwart gemaakt.” Noorland beaamde dat, verwijzend naar de rubriek die Maarten ’t Hart een tijd lang in NRC Handelsblad had. Daarin maakte de schrijver allerlei Bijbelse geschiedenissen belachelijk. „Hij ging tot het gaatje om gereformeerden te sarren. Maar sindsdien is hij milder geworden.
Een man uit het publiek –een kleine veertig bezoekers, generatie Maarten ’t Hart– reageerde met de opmerking dat rancune vaak prachtige literatuur oplevert.
En dat was in de kern de vraag waarom het gisteravond draaide: is de schrijver verantwoordelijk voor het beeld dat hij schept, ook al is het een zwaar aangezette karikatuur (”dat zegt de hoofdpersoon, niet de auteur”), of moet de romanwerkelijkheid grenzen aan de realiteit, zoals Werkman stelde? Een mooier spanningsveld kon Van Nispen zich niet wensen.