Tsjeard Bouta over wonen en leven in een door ebola getroffen land
Tsjeard Bouta (1974) werkt voor ZOA in het door ebola geteisterde Liberia. Het virus maakt de inwoners angstig, maar tegelijk gaat het gewone leven door. In de straten staan files, de markten zijn vol, de restaurants open. Onderhuids heerst echter diepe angst voor „de onzichtbare vijand.” Zelf probeert hij er nuchter mee om te gaan.
Toen
Liberia is een land in opbouw, dat opkrabbelt na een jarenlange burgeroorlog. Ondanks de vrede sinds 2003 wordt het nog altijd getekend door armoede, corruptie, politieke instabiliteit en een hoge werkloosheid. Ik woon en werk sinds twee jaar als landendirecteur voor ZOA in Liberia. We proberen er mee te werken aan de wederopbouw van het land door onder meer landbouwprojecten en voorlichting over hygiëne.
Toen het ebolavirus de kop opstak, hebben we ervoor gekozen de bestaande programma’s door te zetten. We denken namelijk dat landbouw van cruciaal belang is voor de voedselzekerheid. Anders dan verwacht, gaat de import van voedsel naar Liberia redelijk door, maar stagneert de lokale voedselproductie. Stukken land blijven braak liggen, andere lappen grond worden minimaal bebouwd, met bijvoorbeeld enkel rijst. Dat komt mede doordat samenwerking met anderen op het land is verboden om verspreiding van ebola tegen te gaan. De prognoses voor voedselzekerheid zijn intussen slecht: de verwachting is dat vrijwel iedereen met schaarste te maken gaat krijgen.
De bevolking was blij met ons besluit om op onze post te blijven en met de bestaande projecten door te gaan. We zijn daarnaast ook begonnen met voorlichtingscampagnes rond ebola en het uitdelen van emmers met zeep en chloor. Hygiëne is van groot belang in de strijd tegen ebola. Juist doordat we allang in Liberia werken, merken we dat we het vertrouwen van de mensen hebben.
Aanvankelijk verspreidden we één emmer voor verschillende huishoudens, maar dat bleek in dichtbevolkte wijken, zoals in de hoofdstad Monrovia, niet afdoende. Daar zijn we dan ook overgegaan tot het uitleveren van één emmer per huishouden.
Recent zijn we, in samenwerking met de autoriteiten, er bovendien mee begonnen mensen te volgen die in contact zijn geweest met ebolapatiënten. Zij worden drie weken lang bezocht en gecontroleerd op eventuele besmetting.
Nu
Het leven in Monrovia, waar ik woon, gaat voor een groot deel gewoon door. Je zit er nog altijd vast in de file, de markten zijn vol, de restaurants open. Als je volstrekt onwetend naar het land zou komen, merk je de eerste paar uur misschien niet eens iets bijzonders op.
Tegelijkertijd leeft onder de oppervlakte de continue angst voor ebola. Het is een onzichtbare vijand, die ieder moment kan toeslaan. Sommige Liberianen zeggen zelfs dat ze de uitbraak als heftiger ervaren dan de twintig jaar burgeroorlog, waarin vele tienduizenden doden zijn gevallen. Toen was de vijand bekend, maar nu kan je beste vriend je vijand zijn.
De ziekte grijpt bovendien diep in het dagelijks leven in. De kinderen zijn thuis, omdat de scholen dicht zijn. De leefwereld van mensen wordt kleiner omdat de mobiliteit ernstig is beperkt. Tegelijk zitten openbare plekken als moskeeën en kerken nog altijd vol. Iedereen moet nu alleen met chloor de handen wassen voordat hij de kerk binnengaat.
Voor mijzelf betekent de ebola-uitbraak onder meer dat ik sinds de zomer gescheiden ben van mijn gezin. Die is na het reces in Nederland gebleven, omdat in Liberia de scholen op slot gingen.
Ik probeer er verder vrij nuchter mee om te gaan. Zo ben ik er alert op steeds mijn handen te wassen en anderen niet aan te raken. Ik neem geen taxi’s meer. Maar ik blijf bijvoorbeeld wel gewoon naar de kerk gaan, ook al zweet iedereen zich daar een ongeluk. Ik houd me voor dat echt zieke mensen niet meer op openbare plekken als de kerk komen.
Straks
Vooralsnog vind ik het verantwoord om mijn werk in Liberia te doen. Ik kan nu niet zeggen wanneer het omslagpunt komt; het belangrijkste is dat ik me veilig voel. Ligt de grens bij een bepaald aantal doden? Ik vind die vraag moeilijk te beantwoorden.
Ik denk dat de komende tijd voorlichting van het allergrootste belang blijft. Ik hoorde van een ebolabehandelkliniek met 800 bedden, waarvan er maar 400 bezet waren. Mensen durven er simpelweg niet naartoe, juist omdat daar ebolapatiënten zijn. Ze zien dat zo’n 70 procent van de patiënten in de behandelcentra overlijdt. Dat nodigt niet uit om ernaartoe te gaan.
In de reguliere gezondheidszorg leeft intussen grote angst voor patiënten die ebola blijken te hebben. Rond de ebolabehandelcentra worden alle mogelijke voorzorgsmaatregelen getroffen, maar die gaan de reguliere instellingen vaak voorbij. Veel klinieken hebben de deuren gesloten, omdat de risico’s te groot zijn geworden. Het gevolg is dat de gezondheidszorg nog verder achteruit is gegaan. Indirect heeft de ebolacrisis daardoor ook voor veel andere zieken ernstige gevolgen. Een vriendin van een collega op mijn werk had zwangerschapscomplicaties. Dat zou normaliter al zorgen hebben gegeven, maar nu kon ze nergens worden opgenomen. Ze is overleden.
In Liberia wordt er momenteel gewerkt aan de opzet van gezondheidscentra waar ebolapatiënten gescheiden kunnen worden van andere zieken. Zo kan worden voorkomen dat ebolapatiënten op een normale ziekenzaal belanden, of malariapatiënten in een ebolakliniek.
Het is belangrijk om niet te vervallen in wanhoop. Ik vond het daarom mooi dat de voorganger in mijn kerk pas dankte voor een genezen gemeentelid en dat die ook aanwezig was. De predikant vroeg hem te gaan staan, waarna er een groot applaus volgde. Ik vond dat een mooie manier om het stigma rond ebola te doorbreken en ook een teken van hoop te laten zien.