Tota Scriptura
„Wij moeten er dus van overtuigd zijn, dat de ziel alles kan ontberen, behalve het Woord van God. Zonder het Woord van God is ze met niets geholpen. Maar als ze het Woord heeft, dan heeft ze ook niets anders meer nodig.”
Bij de voorbereiding van een bijdrage in deze Reformatieherdenkingsweek kwam ik terecht bij Luthers ”Over de vrijheid van een christenmens”. Een traktaatje van maar enkele tientallen bladzijden. Toch zou het ’t beroemdste en meest spraakmakende van zijn vele geschriften zijn.
Ik geef toe: ik kan het niet lezen zonder er telkens weer van onder de indruk te geraken. „Midden in de strijd en het gevaar, door de paus in de ban gedaan, zingt de reformator het hooglied van de vrijheid der kinderen Gods, vrij van de dwang der Wet, van de angst voor dood en hel, door het geloof in Christus verlost tot vrijwillige dienstbaarheid in een leven van liefde.” Aldus ooit de treffende typering door dr. W. J. Kooiman.
Binnen het geheel van wat Luther in dit boekje schrijft, is vooral zijn lofzang op het Woord van God diep ontroerend. Ik citeerde al een enkele zin. Wat een gelovige eerbied voor de Schriften! Wat een krediet op de vastheid en betrouwbaarheid van het Woord Gods! Wat een verwachting van de zegen waarin het Woord van God doet delen: daarin is „meer dan genoeg voedsel, vreugde, vrede, licht, kennis, gerechtigheid, waarheid, wijsheid, vrijheid en alle goed in overvloed.” En vooral: wat een zicht op het hart van de Schriften!
„Wat is dan toch dat Woord, dat zo grote genade geeft? Antwoord: het is niet anders dan de prediking van Christus, in het Woord vervat. (…) Christus prediken, dat is: aan de ziel een weide bereiden, haar rechtvaardig, vrij en zalig maken. Want dat geschiedt, als ze aan de prediking gehoor geeft. Het geloof immers is het enige heilzame en doeltreffende gebruik van het Woord Gods.”
Al met al: de belijdenis van het sola Scriptura, alléén de Schrift, is een onvervalst reformatorisch adagium. De ware schat van de kerk is het heilig Evangelie van Gods glorie en genade, zo benadrukte de reformator nog eens in zijn 95 stellingen.
Sola Scriptura, maar dan ook tota Scriptura, gehéél de Schrift. Van dat laatste getuigt Gods Woord zelf letterlijk: De gehéle Schrift is van God ingegeven, zo schrijft de apostel aan zijn geestelijke zoon Timotheüs. Ook het tota Scriptura heeft onopgeefbare betekenis. Het gaat om het geheel van de ons overgeleverde Schriften. „Al deze boeken alleen ontvangen wij voor heilig en canoniek (…) en we geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is!” (NGB, art. 5.)
Wie aan het sola (!) Scriptura afbreuk wil doen, heeft het belijden van de Reformatie niet mee. „Het wordt tijd om afscheid te nemen van het sola Scriptura”, betoogde dr. Maarten Wisse, docent aan de VU, nu een jaar geleden. Gelukkig is hij degelijk weersproken, ook in de kolommen van deze krant. Maar ook wie afstand wil nemen van het tota (!) Scriptura kan dat niet doen met een goed reformatorisch geweten. Is daar sprake van dan?
De schrik sloeg me om het hart toen ik het las, een enkele week geleden. Verslag van een inaugurele rede, over het moderne Bijbelonderzoek. Een kort fragment: „Is het echt gebeurd? Dat is een vraag die bij bijbellezers kan opkomen. (…) De bijbelverhalen zijn waar, maar hoeven niet altijd exact zo gebeurd te zijn als er staat…”
Waar heb ik dat meer gelezen? ”Het verhaal gaat”, noemt Nico ter Linden zijn hervertellingen van de Bijbelse verhalen. „Ze zijn wel waar, maar niet echt gebeurd”, aldus Ter Linden. We herkennen zijn narratieve theologie. Maar de woorden die ik citeerde komen niet van een Amsterdamse kansel maar van een gereformeerde leerstoel, recent gesticht. Is de vrees van het hellende vlak dan toch gegrond?
Nog even iets over Luther. Het was in het benauwde jaar 1542 dat hij zijn laatste lied dichtte: ”Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort”. Bewaar ons Heere bij Uw Woord…