De moeilijke weg naar vergeving
Titel:
”Veroverde vergeving. Oog in oog met de killer Eugene de Kock”
Auteur: Pumla Gobodo-Madikizela, vert. Meile Snijders
Uitgeverij: Balans, Amsterdam, 2003
Pagina’s: 223
Prijs: € 16,50. De Zuid-Afrikaanse politicus Nelson Mandela werd op 12 juni 1964 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Samen met andere ANC-activisten als Joe Slovo, Walter Sisulu en Govan Mbeki (de vader van Thabo Mbeki, de huidige president van Zuid-Afrika) had Mandela sabotageacties voorbereid. Het proces van 1964 staat bekend als het Rivonia-proces. Bij de Johannesburgse Voortrekkerpers verscheen in 1964 een boek van Lauritz Strydom met de titel ”Rivonia. Masker af!”. Ik haal een zin uit het voorwoord aan dat de toenmalige minister van Justitie, Bathazar Vorster, voor dit boek schreef: „Ons moet nie alleen ons vyand ken nie, maar ons moet hom onskadelik maak.” Onschadelijk maken, dat verhullende woord betekende niets anders dan liquideren, doodschieten. Dat liquideren was de taak van de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie.
In mijn exemplaar van ”Rivonia. Masker af!” heb ik een pamflet gelegd dat ik op 13 augustus 1970 op de campus van de Johannesburgse universiteit in mijn handen gedrukt kreeg. Het is een ANC-pamflet in een inheemse taal met op de achterkant een gedetailleerde instructie voor het maken van een fragmentatiebom.
Nog altijd is Zuid-Afrika een land vol geweld. Het verschil met de apartheidsjaren tussen 1948 en 1989 ligt in de politieke motivatie van het toenmalige geweld, terwijl we nu -zo lijkt het althans aan de buitenkant- eerder met ordinaire criminaliteit te maken hebben. De herinneringen aan het verleden zijn nog lang niet verdwenen. Voor velen is het verleden nog onverwerkt.
Over ervaringen van daders en slachtoffers van geweld schreef Pumla Gobodo-Madikizela een appellerend boek dat onder de op sensatie beluste titel ”Veroverde vergeving. Oog in oog met de killer Eugene de Kock” in Nederlandse vertaling uitkwam. De Kock was hoofd van een antiterreureenheid van de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie die vanaf de basis Vlakplaas bij Pretoria opereerde. De Kock en zijn manschappen voerden uit wat de politici van de Nasionale Party hun opdroegen: het onschadelijk maken van de vijanden van hún ontwerp van Zuid-Afrika, zowel in Zuid-Afrika zelf als in de buurlanden. Voor zijn gewelddaden heeft De Kock moeten boeten. Hij werd tweemaal tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. De echte verantwoordelijken bleven buiten schot. De Kock fungeerde als zondebok.
De psychologe Pumla Gobodo-Madikizela woonde als adviserend lid sinds 1996 de vergaderingen van de in 1995 onder leiding van bisschop Desmond Tutu ingestelde Commissie van Waarheid en Verzoening bij. Tijdens de zittingen van deze commissie kon zij de getuige Eugene de Kock observeren. Deze man, die in de Zuid-Afrikaanse pers de bijnaam ”prime evil” (het ultieme kwaad) kreeg, zette Gobodo-Madikizela diepgaand aan het denken over de aard van het kwaad, over de verhouding slachtoffer-dader en daarmee ook over het psychisch proces dat wij zo gemakkelijk vergeving noemen. Zij besloot zelfs De Kock in de centrale gevangenis in Pretoria te bezoeken. Het verslag van de ontmoetingen met De Kock en de gedachten die daarvan het gevolg waren, vormen het hart van Gobodo-Madikizela’s boek. Ik heb er gemengde gevoelens bij. Zolang de schrijfster over algemeen menselijke ervaringen spreekt, komt zij echter tot bijzonder waardevolle inzichten.
Verheven wraak
De eerste reden om Eugene de Kock beter te leren kennen, was voor de schrijfster van dit boek ingegeven door haar behoefte om het kwaad tot in zijn wortels te kunnen traceren. Echter, nadat zij met De Kock in de gevangenis tijdens de bezoeken aan één tafeltje zat, begon hij een geheel andere betekenis voor haar te krijgen. Hij was niet langer de pure incarnatie van het kwaad, maar hij werd als dader van wreedheden op het moment dat hij zijn emoties toonde zelf een mens met angsten en met vreselijke herinneringen aan wat hij anderen had aangedaan.
Hoe gaat een slachtoffer van geweld met de dader van het geweld om? Gobodo-Madikizela is tot de overtuiging gekomen dat vergiffenis de enige reële mogelijkheid is om aan slachtoffer en dader een menselijke toekomst te bieden. In haar ogen is vergiffenis geen teken van zwakte maar een bewijs van kracht, omdat de slachtoffers „degenen zijn die besluiten of ze de wens van de dader (om vergiffenis te ontvangen, red.) wel of niet inwilligen. Want op het moment dat de dader berouw begint te tonen en naar een manier zoekt om vergeving te vragen, wordt het slachtoffer de sleutel tot wat de verschoppeling wenst: opnieuw te worden toegelaten tot de menselijke samenleving.” (blz. 145) De schrijfster noemt vergeving zelfs een vorm van wraak, een vorm van verheven wraak. Vergeving komt voort uit de vrijheid van het slachtoffer om de dader niet met gelijke munt te willen terugbetalen. Daarin ligt de superioriteit van het slachtoffer. Vergiffenis is een overwinning.
Geloof
De keuzes die Gobodo-Madikizela uiteindelijk als heilzaam ziet, gaan uit van een zedelijke kern van ieder mens die bij de handlangers van het kwaad op cruciale momenten in beweging komt en in de beste gevallen tot een vurig verlangen naar vergeving en beterschap leidt. Ik vraag me af of dat uitgangspunt op werkelijkheid is gegrondvest. Wat doet de psychologe met mensen van wie het kwaad zo sterk bezit heeft genomen dat zij niets anders meer kunnen dan het kwaad in praktijk te brengen? Ook in de zwarte gemeenschap van Zuid-Afrika moet zij toch talloze voorbeelden daarvan zijn tegengekomen.
Hoe humaan de gedachten van deze psychologe ook overkomen, er zit iets niet goed bij de basis van haar denken. De fundamentele vragen zijn of de misdadige mens vanuit eigen kracht in staat is het kwaad te overwinnen en of het slachtoffer gedragen kan worden door het eigen superieure vermogen om te vergeven. In dit boek komt de kracht van het geloof in Christus als voorwaarde om tot vergiffenis en verzoening te komen, helemaal niet aan de orde. Dat is zeer bevreemdend in het licht van de grote betekenis van het geloof onder blank en zwart in Zuid-Afrika. Bisschop Tutu kan deze psychologische benadering toch onmogelijk hebben gedeeld, zou ik zeggen. Voor het weglaten in dit boek van een godsdienstige basis voor de houding van vergiffenis is echter wel een reden te geven.
Schurken
Die reden ligt in Gobodo-Madikizela’s totale vereenzelviging van de gereformeerde kerken in Zuid-Afrika met de apartheid. Niemand zal ontkennen dat de Bijbel in Zuid-Afrika als grondslag van bepaalde politieke overtuigingen is gebruikt en is misbruikt. Maar de rol van de Bijbel in het leven in Zuid-Afrika is ook verantwoordelijk geweest voor een geestelijk klimaat waarin de ethische rechtvaardiging van het politieke en sociale handelen in het middelpunt stond. Een gemeenschap van schurken was blank Zuid-Afrika nooit. Zuid-Afrika is nooit een variant op het Derde Rijk geweest. De schrijfster zegt dat zelf ook, wanneer ze het feit vermeldt dat apartheid niet identiek was aan genocide. Maar in wezen suggereert Gobodo-Madikizela voortdurend een parallellie tussen de jaren 1933-1945 en de apartheidsjaren 1948-1989/1990.
De consequentie van deze gelijkstelling is dat de opeenvolgende regeringen van de Nasionale Party als instrument van een in onveranderlijke mate kwaadaardige, wrede mentaliteit kunnen worden gezien. Daarmee echter doet de schrijfster de geschiedenis onrecht. Tijdens de jaren zeventig en tachtig is het sociale en politieke leven van Zuid-Afrika sterk in beweging gekomen, vooral na het wegvallen van Mozambique en Angola als kolonies van Portugal. Vanuit de toen zeer invloedrijke communistische landen vond gelijktijdig een grote agitatie richting Zuid-Afrika plaats. Met de dreiging van een stadsguerrilla door het ANC samen met zijn boezemvriend de Communistische Partij en door het Pan African Congress had de regering van Zuid-Afrika serieus rekening te houden. Het bompamflet dat ik in 1970 ontving, was maar een miniem teken daarvan. Maar het was toch een concreet teken. Eugene de Kock meende oprecht dat hij voor een goede zaak streed.
Aantekeningen
Op veel bladzijden van dit boek heb ik aantekeningen gemaakt. Er staan zaken in die gewoon niet correct zijn. De Inkatha Freedom Party van Gatsha Buthelezi was volstrekt geen pion van de toenmalige Zuid-Afrikaanse regering, zoals de schrijfster beweert. Een ander voorbeeld: de rol van Cubaanse communisten in de strijd tussen Zuid-Afrika en de guerrillabeweging van Namibië wordt als leugen afgedaan. Hierover moet ze de verslagen van kolonel Jan Breytenbach (de broer van de dichter Breyten Breytenbach) maar eens lezen. De schrijfster houdt bij haar voorbeelden van wreedheden en oorlogsmisdaden het ANC voortdurend in de luwte. Die vreemde partijdigheid heeft mij verwonderd.
Deze partijdigheid heeft de waarde van dit boek voor mij helaas drastisch verminderd. Gobodo-Madikizela had eenvoudigweg bij haar psychologische leest moeten blijven en niet de pretentie moeten hebben om haar visie op vergiffenis in zo’n strak historisch kader te plaatsen. Het geweld in Zuid-Afrika, ja in geheel Afrika is niet te verklaren door de wrede inborst van (aanvankelijk) onverbeterlijke westerse snoodaards. Door uitsluitend het accent te leggen op de maatschappelijke omstandigheden en het historisch onrecht blokkeert deze psychologe de wegen naar verdieping in datgene wat algemeen menselijk is. Daarmee blokkeert zij tevens de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het huidige geweld in Zimbabwe en om een verklaring te geven voor de honderden moorden op boeren en hun gezinnen in Zuid-Afrika.
Ik heb dus gemengde gevoelens met betrekking tot dit boek. Wat ik zal herlezen zijn de beschouwingen over geweld, verlies, herinneren, dialoog met de dader en over de vrijheid tot vergeven.