Reformatie
Psalm 13:6a
„Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid.”
Kijk, dat is het, nu komt alles weer in orde: de ogen worden weer licht, lichaam en ziel worden weer gezond. Het zuchten alleen, dát heeft het gedaan. Dat heeft nieuwe moed gegeven, ook hoop en geloof, zodat men kan zeggen: „Ben ik niet vroom geweest, heb ik verkeerd gedaan – duivel, wat gaat dat jou aan?”
Zo wordt een verslagen ridder weer een zeer moedig ridder: „Mijn hoop is dat U een genadig God bent.” Wie zich zo in de strijd begeeft, die bezit het schild des geloofs en het zwaard des Geestes waarover Paulus het heeft gehad (Efeze 6:16). Niet door werken en een heilig leven, maar door het geloof in Gods barmhartigheid en door het zwaard des Geestes.
Kijk, zo moet men met de duivel disputeren. Maar voordat het zover is, voordat men dat schild des geloofs te pakken heeft, heeft men al een verwond hoofd, en heeft men eerst, badend in het zweet, in het zand gelegen. Nu is dat echter voorbij. David belijdt: „Nu heb ik de ontwijfelbare zekerheid dat ik een genadig God heb. Ik dacht dat Hij mij vergeten had, en als ik op mezelf zie dan geef ik toe dat Hij dat wel doen moest; maar wanneer ik thans op U zie, op U alleen, dan ervaar ik dat U barmhartig bent en barmhartigheid beloofd hebt.”
Maarten Luther,
reformator te Wittenberg
(”Preek over Psalm 13”, 1535)