Wel kwartelkoning, geen tureluur
Titel:
”ANWB Broedvogelgids Nederland”
Auteur: Frans Buissink; ANWB Uitgeverij, Den Haag, 2003
ISBN 90 18 01696 9
Pagina’s: 240
Prijs: € 29,95. De ANWB Broedvogelgids Nederland is een lust voor het oog. Vanuit het gezichtpunt van systematiek, consistentie en volledigheid valt er echter wel degelijk kritiek op te leveren.
Wie hem in handen heeft, zal het meteen toegeven: in esthetisch opzicht is het een juweeltje. Een heerlijk boek om op een donkere winteravond op je gemakje door te bladeren, op en top genietend van de illustraties. Met name het fotomateriaal van de ANWB Broedvogelgids Nederland is uitmuntend. Dat valt nog het meest op bij de kleine zangvogels, zoals de fitis, de tjiftjaf of de zwartkop. Ze zijn zo helder en scherp gefotografeerd dat ze de indruk geven op slechts 1 meter afstand op je bureau te zitten. De kwaliteit is dermate goed, dat je de auteurs een enkel fout onderschrift (pag. 1191 toont een bruine kiekendief met als onderschrift ”blauwe kiekendief”) gemakkelijk vergeeft.
Maar het is ook het totaal van opmaak en vormgeving dat de verleiding tot kopen en/of cadeau geven van het boek groot maakt. In een compact formaat (15 x 25 cm) bespreken de auteurs zo’n 75 Nederlandse broedvogels. Elke vogel krijgt twee pagina’s, waarin zijn uiterlijk en gedrag beschreven worden en waarop een of meer foto’s van de soort te vinden zijn. Ook krijgt elke soort een eigen kaartje waarop de verspreiding over het land te zien is, terwijl ook het totale aantal geschatte broedparen wordt weergegeven. De vogels zijn gesorteerd aan de hand van een zestal leefgebieden, zoals ”steden en dorpen”, ”bossen en parken” en ”het waterland”.
Zo kom je van de zwarte specht te weten dat hij een bosvogel is, dat hij in een zelfgehakt hol in een boomstam broedt op 3 tot 10 meter hoogte, dat hij 4 tot 5 eieren heeft waar hij zo’n 14 dagen op broedt en dat het totale aantal broedparen in Nederland geschat wordt op 1100 tot 1600 paar.
Toegevoegde waarde
Omdat de markt de laatste decennia overstroomd is met vogelboeken, mag bij elke nieuwe uitgave de vraag gesteld worden wat de toegevoegde waarde is. Dat is bij de ANWB Broedvogelgids niet meteen duidelijk. In 2002 verscheen immers de veel uitgebreidere en completere ”Atlas van de Nederlandse broedvogels”, van Sovon, StichtingVogelonderzoek Nederland, waarin tamelijk uitputtend álle vogels die de afgelopen twintig jaar in Nederland broedden letterlijk en figuurlijk in kaart zijn gebracht. In dat boek worden maar liefst 218 broedvogels wetenschappelijk besproken.
Nu kan geredeneerd worden dat dat boek voor de gemiddelde vogelliefhebber nu juist veel te specialistisch, te groot, te moeilijk en te duur is. Juist daarom hebben wij, zo zullen ANWB, Sovon en Vogelbescherming Nederland betogen, een populaire samenvatting gemaakt van de ”Atlas van de Nederlandse broedvogels”, waaruit wij onze belangrijkste gegeven betrokken hebben.
Die redenering valt te billijken. De nieuwe gids kost minder dan de helft van de grote voorganger en is een stuk toegankelijker. Toch resteert dan nog een aantal vragen.
Het boek bevat bijvoorbeeld informatie die het gekozen concept te buiten gaat. Zo staan bij het stukje over de knobbelzwaan ook illustraties van de zogeheten wilde zwaan en van de kleine zwaan. Waarom? Het gaat hier om trekvogels die in het geheel niet in Nederland broeden. Natuurlijk is het handig om de knobbelzwaan in het veld te kunnen onderscheiden van verwante soorten, maar daar hebben we de veldgidsen voor die hiervoor een veel beter en completer hulpmiddel vormen. Hetzelfde geldt voor het toevoegen van een afbeelding van de rosse grutto aan de beschrijving van de gewone grutto.
Maar de belangrijkste vraag is op grond van welke criteria nu eigenlijk de genoemde 75 soorten zijn gekozen. Die keuze wordt slechts summier verantwoord. „Niet alle broedvogels worden beschreven. Maar de meest opmerkelijke en de interessantste”, vermeldt een van de eerste hoofdstukken. En even later: „Deze gids laat u kennismaken met niet alle, maar wel de meest karakteristieke broedvogels van Nederland.” Dergelijke formuleringen laten ruimte voor een tamelijk willekeurige aanpak.
Huismus
Zo is het merkwaardig om wel de havik (2000 broedparen) en niet de sperwer (5000 paren) mee te nemen. Een tamelijk zeldzame soort als de kwartelkoning (500 territoria) is wel in het boek te vinden, de tureluur (22.000 paren) niet. Waarom de boomklever wel opgenomen en de boomkruiper (talrijker dan de eerste) niet? Ook het ontbreken van de uitermate talrijke spreeuw is merkwaardig. Nu kan gesteld worden: de spreeuw is niet karakteristiek voor Nederland; je vindt hem overal ter wereld. Maar dat geldt net zo goed voor de wel meegenomen huismus. Vreemd is ook dat bosuil en steenuil wel een plekje hebben gekregen, maar de ransuil weer niet.
Kortom: een iets systematischer en consistenter keuze van de behandelde soorten zou geen overbodige luxe zijn geweest. Waarom niet gezegd: we nemen alle vogelsoorten boven een bepaald aantal broedparen mee? Vervolgens zou je voor enkele soorten vanwege hun opvallende uiterlijk, bijvoorbeeld de ijsvogel, bewust een uitzondering kunnen maken. Dat zou je ook kunnen doen voor die vogelsoorten waarvan er weliswaar weinig in Nederland broeden, maar die elders ter wereld nauwelijks voorkomen. Ook dan is de gids niet 100 procent consistent, maar zit er wel een duidelijker lijn in de keuze van de soorten.