Alleen in de ontmoeting met Christus herken je het wonder als wonder
David Hume leefde van 1711 tot 1776. Vanwege zijn scepticisme (twijfel aan zaken die anderen voor waar aannemen) hebben christenen deze Britse filosoof vaak als een gevaar beschouwd. Hume bedacht een filosofisch argument tegen wonderen. Daardoor werd het veel moeilijker om wonderen –met name het wonder van de opstanding– als argument te gebruiken voor het bestaan van God.
Hume stelt dat de natuur wordt gekenmerkt door regelmaat en natuurwetten. Hij was pas bereid een wonder als echt te aanvaarden als het tegenbewijs van het wonder nog onwaarschijnlijker was dan het wonder zelf. De christen die in het wonder van de opstanding gelooft, wordt hier natuurlijk niet blij van. Maar let wel even op de humor van Hume: een wonder wordt pas aannemelijk als het tegenbewijs nog wonderlijker is dan het wonder zelf.
Let ook op wat het argument zelf precies beoogt: Hume stelt niet dat wonderen onmogelijk zijn; hij vindt dat ze nooit een historisch bewijs kunnen vormen. Daarmee keert Hume zich niet tegen het christendom op zich, maar tegen rationale apologeten tijdens de verlichting. Zij gebruikten wonderen als onderdeel van een rationeel argument voor het bestaan van God. Op deze manier wilden ze het christelijk geloof aanvaardbaar maken voor verlichte intellectuelen. Hume bedankt daarvoor.
Universele regel
Nu zijn er toch wat problemen met Humes argument. Stel bijvoorbeeld dat God echt Jezus uit de dood heeft doen opstaan. Dan is er werkelijk sprake van een historische gebeurtenis die tegen de regelmaat van onze werkelijkheid ingaat. De consequenties voor ieder mens zijn dan enorm: Jezus is waarlijk de Christus! Voor Hume is het echter bij voorbaat al uitgesloten dat zo’n gebeurtenis, zelfs als die echt gebeurd zou zijn, van historische betekenis kan en mag zijn. Maar dat is raar. Wat als de opstanding echt gebeurd is, moeten we die serieus nemen, of we nu sceptisch zijn of niet.
Nog een probleem dient zich aan. Hume stelt een regel op die universeel geldig moet zijn, ongeacht iemands religieuze overtuiging of wereldbeeld. Daarmee legt hij zijn eigen opvatting over de gang van zaken in onze werkelijkheid op aan andere wereldbeelden. In feite zegt Hume: „Ik ben erg sceptisch over de mogelijkheid dat wonderen gebeuren. Laten we daarom afspreken dat als iemand zegt dat er een wonder gebeurd is, we ervan uitgaan dat dit niet waar is.” Dat is natuurlijk erg handig voor sceptici, maar niet voor hen die in God geloven Die wonderen doet.
Toch er is ook wat voor Hume te zeggen. Hij zegt niet dat wonderen niet kunnen gebeuren, maar dat ze niet kunnen functioneren als historisch bewijs. Daar is, met de kanttekeningen die ik hiervoor geplaatst heb, wel wat voor te zeggen. Voor een christen mag het wonder van de opstanding historisch geen probleem zijn. Hij gelooft immers al in het bestaan van een God Die de dood tenietdoet. Maar dat wil nog niet zeggen dat de opstanding geen probleem is voor de atheïst.
Het doorgaans materialistische wereldbeeld van de atheïst laat bij voorbaat geen bovennatuurlijk ingrijpen toe in de natuurlijke gang van zaken. Wat moet een atheïst met een bericht over een wonder? Eerst het wonder geloven en dit het materialistische wereldbeeld laten doorbreken zodat geloof in God mogelijk wordt? Of andersom: het materialistische wereldbeeld opgeven zodat een wonder toegestaan kan worden, dat dan vervolgens geloof in de Bijbelse God opwekt? In beide gevallen moet de atheïst in iets gaan geloven voordat hij in God gaat geloven.
Stap des geloofs
Hume mag dan wel niet het laatste woord hebben, de rationalistische apologeten waren in ieder geval te positief over de mogelijkheid van wonderen om Gods bestaan te bewijzen. Daarvoor is de interactie tussen en onderlinge afhankelijkheid van wonder en wereldbeeld te ingewikkeld. Hume heeft dus toch een punt.
Hume maakt op een bepaald moment een interessante opmerking. Hij zegt dat „een filosofische scepticus zijn de eerste en meest essentiële stap naar een gezonde, gelovige christen is.” Is Hume hier aan het spotten of probeert hij iets belangrijks te zeggen? Wie weet? In ieder geval heeft dit samengaan van scepticisme en geloof een vervolg gekregen in onder anderen Kierkegaard, die honderd jaar later leefde. Voor Kierkegaard is er inderdaad een historisch vertrekpunt voor het geloof in God, waaronder het wonder van de opstanding. Tegelijk is de erkenning van het goddelijk karakter van dit beginpunt niet beschikbaar door middel van historisch onderzoek of apologetisch bewijs, maar alleen door het geloof.
Kierkegaards scepticisme brengt hem weliswaar tot afwijzing van het rationele bewijs, maar niet van het wonder. Kierkegaard neemt de stap des geloofs. Want alleen in de ontmoeting met Christus kan het wonder als wonder herkend worden.
Jos de Keijzer, promovendus aan Luther Seminary in Minnesota (VS) Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl