Smeekbede
Psalm 13:4
„Aanschouw, verhoor mij, Heere mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape.”
Hoezeer David Gods toorn voelde, hij bleef zuchten. Daarmee hield hij niet op. Als een scherpzinnig meester heeft hij goed onderscheid weten te maken: hij wendde zich af van zijn vorig leven, waarmee hij de strijd verloren had, en hij vluchtte tot Gods barmhartigheid, waarmee hij de strijd zou winnen. Wie onderscheid weet te maken tussen eigen zondig leven en Gods barmhartigheid, die komt weer overeind en dan verliest de duivel. Wel was hij eerst overwinnaar en was David gevallen, maar thans is David opgestaan en ligt de duivel verslagen. Eerst had David geschreid dat hij verloren was en dat God hem had vergeten en de duivel het gewonnen had, maar nu werpt hij blikken naar boven: „O God, wees mij genadig. Ik weet dat ik onrein ben, maar is het niet Uw belofte dat Gij allen genade wilt bewijzen die Uw barmhartigheid inroepen, Uw hulp begeren?” Hij heeft het zwaard nu van een andere kant aangepakt. Hij heeft Gods barmhartigheid en de vergeving der zonden aangegrepen: „Aanschouw, verhoor mij, Heere, mijn God.” Dit is nu zijn zuchten: „Help mij, want ik ben verloren!” Had hij tevoren niets gevoeld dan toorn en was hij daarom een verslagene, nu slaat hij de ogen op Gods barmhartigheid. Daarom zegt hij: „Aanschouw het toch, verhoor mij, zie mij aan in mijn ellende, hoor mijn zuchten, doe met mij niet naar wat ik verdiend heb.”
Maarten Luther,
reformator te Wittenberg
(”Preek over Psalm 13”, 1535)