Aanvechtingen
Psalm 13:1
„Een psalm van David, voor de opperzangmeester.”
Wanneer ik begin te geloven, krijg ik zowel de wereld als de duivel op mijn nek, om maar te zwijgen over mijn eigen vlees, dat zeer zwak is, mijn oude Adam. Deze maken een hart dat al van zichzelf zwak en droefgeestig is, boordevol nood, zodat het niet meer weet waar het hulp en raad moet zoeken.
Dat is het nu wat u ook in de psalm voor ogen krijgt, en wel opdat u, wanneer u eens op uw sterfbed ligt of anderszins in grote nood komt, een voorbeeld zult hebben en zult weten hoe u zich dan gedragen moet. De man in deze psalm heeft dezelfde aanvechting doorstaan. En toch was hij een kind van God, een uitverkorene. Zo te zien was hij echter eerder een verdoemde.
Men mag zich er daarom wel over verwonderen dat zo’n man, die toch net geweest is als Paulus en als Christus, zo somber kon zijn. Zijn geloof had hem immers geleerd dat hij een genadige God had en dat Christus zijn Voorbidder was? En zou zulk een Paulus dan niet altijd vrolijk moeten zijn? Maar nee, Paulus, Christus en David hebben veel meer droeve woorden dan blije gesproken. Ja, toch kan het dat zulke lieden met zo veel droefheid en somberheid overvallen zijn geweest!
Maarten Luther, predikant te Wittenberg
(”Preek over Psalm 13”, 1533)