Groningse schatkamer open
De Stichting Oude Groninger Kerken (SOGK) bestaat 45 jaar. Dat is reden voor een feestje. In Openluchtmuseum Het Hoogeland in Warffum toont de stichting tot 15 maart „schatten” uit de kerken van de SOGK: van rouwborden tot doopbekkens en van kroonluchter tot Statenbijbel. „De kerk kan met recht het geschiedenisboek van een dorp of stad worden genoemd.”
De SOGK bezit in het Groninger land 73 kerken, 2 synagogen, 44 kerkhoven/begraafplaatsen en 7 torens. De stichting beheert de monumenten om ze zo in oorspronkelijke staat voor het nageslacht te bewaren. Stuk voor stuk zijn het waardevolle monumenten, met een even waardevol interieur. „Het kerkelijk erfgoed in Groningen kent een grote rijkdom, is geweldig breed en zeer gevarieerd”, stelt erfgoedspecialist Marco Blokhuis.
Op verzoek van de SOGK ging de medewerker van het Utrechtse Museum Catharijneconvent in de Groninger kerken op zoek naar interieurstukken met een verhaal. Die heeft hij gevonden.
Zo ontdekte hij in de kerk van Oosterwijtwerd een kroonluchter uit 1837 die eigenlijk een boetedoening van de plaatselijke timmerman was (zie ”Kroonluchter als boetedoening”). In de kerk van Engelbert vond hij opmerkelijke, lege liturgieborden. De koster kon er met krijt de te zingen psalmen op schrijven. Blokhuis sluit niet uit dat ze zo zijn gemaakt om er de ”Evangelische Gezangen” op te kunnen vermelden. De invoering daarvan zorgde begin negentiende eeuw voor nogal wat onrust in stad en land.
In de kerk van Garnwerd staat ook een ”schat”: een marmeren avondmaalstafel met de kop van een adelaar – symbool van de verrezen Christus. Blokhuis ging op zoek naar de achtergronden van het bijzondere interieurstuk, dat afkomstig blijkt te zijn uit een borg, een versterkt landhuis van een voorname familie.
Uniek is de kerkstoel uit de kerk van Pieterburen. De stoel oogt op het eerste gezicht niet bijzonder, maar onderzoek wees uit dat de zeventiende-eeuwse zetel ongeschonden de eeuwen overleefde.
Vroeger zaten alleen de rijken in de kerk: mannen op stoelen met leuning, vrouwen op stoelen zonder, vanwege de wijde rokken. Een bediende bracht de stoel naar de kerk en nam die na de dienst weer mee huiswaarts. De rest van de gemeente luisterde staand naar de preek. De stoel uit Pieterburen is er waarschijnlijk een uit een reeks die speciaal voor de kerk werd gemaakt, maar is nu uniek in zijn soort.
In Oosterwijtwerd ontdekte Blokhuis het verhaal achter een ontbrekend rouwbord van de voorname familie Ripperda. De rouwborden vertellen over een „familiedrama”: de enige mannelijke opvolger, Carol Victor Ripperda, stierf in 1686 op 14-jarige leeftijd. Zijn zus stierf in 1695 op 26-jarige leeftijd, een maand voor haar vader. Een andere zus werd 71, maar stierf kinderloos. Haar naam telde niet mee op de rouwborden.
Deze en andere verhalen zijn niet alleen in het museum in Warffum te vinden, maar ook in het gemakkelijk leesbare boekje dat dezelfde titel kreeg als de expositie: ”De kerk als schatkamer” (uitg. SOGK, Groningen, ISBN 978 90 73453 42 5). „De verhalen roepen een beeld op van de maatschappij van onze voorouders: de ambachtslieden en hun gilden, de elite en hun rechten, predikanten, gelovigen et cetera. Met recht is de kerk het geschiedenisboek van een dorp of stad.”
Kroonluchter als boetedoening
De kroonluchter in de kerk van Oosterwijtwerd –bij Delfzijl– is een geschenk van de plaatselijke timmerman, zo wil het verhaal. Hindrik Harms Dam voelde zich in 1837 schuldig, omdat hij de kerk herhaaldelijk te veel had berekend voor verrichte werkzaamheden. Als goedmaker schonk hij de fraaie lamp waar kaarsen in geplaatst konden worden.
Tegen zijn zin werd zijn naam in de kroonluchter gegraveerd. Even bijzonder is dat de naam van de maker van de lamp bekend is. Ook die staat erin gegrift. Het gaat om de Groninger geelgieter H. J. Sip.
Tot 1800 waren kaarsen de belangrijkste vorm van verlichting, vertelt Blokhuis in zijn boekje. Lampen in de kerk maakten het gebouw „bruikbaarder” en „voornamer.”
Maar in 1837 was de kroonluchter met kaarsen alweer op zijn retour door nieuwe verlichtingstechnieken. „De kerk van Oosterwijtwerd kreeg dus pas laat een inmiddels alweer verouderde vorm van verlichting, maar wel een met de namen van de schenker en de maker en dat komt niet zo vaak voor.”
Een coccejaans reliëf, of toch niet
Goossen Geurt Alberda (1766-1830) was een voornaam man. Hij was eigenaar van het koor in de kerk van Pieterburen. Daar stond zijn herenbank en bevond zich de grafkelder van zijn voorgeslacht.
In 1805 liet hij een triomfboog bouwen op de scheiding van koor en kerk. Waarom is niet duidelijk, zegt Blokhuis. Wilde hij uit het zicht zitten of had hij last van binnenvallend licht?
In het houtsnijwerk zijn twee Bijbelse afbeeldingen verwerkt: aan de kant van het schip het offeren van Izak door Abraham en aan de zijde van het koor Jezus en de Samaritaanse vrouw. Blokhuis zocht naar een antwoord op de vraag waarom déze geschiedenissen zijn gekozen.
Hij sluit niet uit dat hier sprake is van coccejaanse invloed. De theoloog Johannes Coccejus (1603-1669) –bestreden door Gisbertus Voetius– had een ruimere opvatting over het verbond en was minder strikt als het om de zondagsheiliging ging. De afbeeldingen sluiten daar, volgens Blokhuis, bij aan. Het reliëf van Abrahams offer gaat over het verbond en de geschiedenis van de Samaritaanse vrouw spreekt van de aandacht van Jezus voor de mens, een thema dat Coccejus ook benadrukte.
Zweep uit de kerk van Nieuw-Scheemda
Bij de preekstoel van de oude kerk van Nieuw-Scheemda hangt een zweep: een houten stok van 51 centimeter en daaraan een iets langere reep leer. De zweep zelf is niet kostbaar, maar het verhaal erachter is wel het vertellen waard, vindt Blokhuis.
De zweep was het gereedschap van de hondenslager, een functie die al in de middeleeuwen voorkwam. Kerken waren openbare ruimten en dus glipte er ook regelmatig een hond naar binnen, zoals schilderijen van kerkinterieurs uit de zeventiende eeuw laten zien.
Hondenslagers kregen een salaris en hadden een gereserveerde plek in de kerk. In dorpen werd de functie vaak gecombineerd met die van koster, voorzanger en/of onderwijzer. Uit een instructie blijkt „dat hij ook toezicht moest houden op de jongeren; niet alleen tijdens de kerkdienst maar ook tijdens de catechisaties.” Of hij daarbij eveneens de zweep gebruikte, vertelt de geschiedenis niet.
Hondenslagers waren er tot in de negentiende eeuw, zegt Blokhuis. „Toen in 1829 het begraven in de kerk definitief verboden werd, werd de kerk minder openbaar en de functie van hondenslager minder noodzakelijk.”
Statenbijbel zonder Bacchus
Van veel Groninger Bijbels is de geschiedenis niet bekend, maar van die uit de kerk van Hornhuizen wel. Het gaat om een kostbaar exemplaar met zilverbeslag. Het echtpaar Aylva-Hemstra heeft de Bijbel –uitgeverij Keur– in 1686 gekocht. De prijs moet ongeveer 100 gulden zijn geweest. Een kapitaaltje.
De Bijbel bevat vier kaarten van Bastiaan Stoopendaal uit 1682. Een van Kanaän en het paradijs, een van Kanaän in de tijd van Jezus’ omwandeling, een van Jeruzalem en een van de reizen van Paulus. Bekend is dat deze kaarten deel uitmaken van een serie van zes. Twee kaarten ontbreken dus. „Misschien zijn de prenten in de loop van de tijd losgeraakt en verdwenen. Met de ontbrekende wereldkaart kan ook meer aan de hand zijn. De versieringen in de hoeken bestonden namelijk uit mythologische voorstellingen”, zoals van Zeus, Hera en de dronken Bacchus.
In 1776 schonk „Heer Hans Willem Baron van Aylva, in leven L. T. Generaal van de Infanterie van de staed der Vereenigde Neederlanden en Heer van Hornhuizen” de Bijbel aan de kerk. En daar ligt hij nog.