Passend onderwijs is opdracht en kans
Passend onderwijs dwingt leraren te differentiëren, aldus André Verwijs.
Ieder mens is uniek, dus ook elke leerling. God heeft de mens zo kleurrijk geschapen, dat iedereen verschillende talenten heeft. Het onderwijs probeert die talenten tot ontwikkeling te brengen. Ook dat leerproces verloopt bij alle leerlingen verschillend; ieder kind heeft zijn of haar eigen leerstijl.
Dan kan het toch niet zo zijn dat al die verschillende leerlingen op hetzelfde tijdstip, in hetzelfde lokaal, met hetzelfde lesboek, op dezelfde pagina, dezelfde opdracht, binnen dezelfde tijd en op dezelfde manier moeten hebben verwerkt? Passend onderwijs (per 1 augustus wettelijk verplicht) wordt niet alleen vereist bij leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, maar beoogt onderwijs op maat voor álle leerlingen.
Hoewel er op vele manieren recht gedaan kan worden aan de verschillen tussen leerlingen, wil ik hier vooral aandacht vragen voor de onderwijsvorm en het didactische aspect. Op dit vlak valt binnen het traditionele onderwijs (klassikale lessen) nog wel het nodige te leren.
Opgave
Op de basisschool worden klassen samengesteld op basis van leeftijd. Dat geldt in veel andere landen ook voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. In Europa wordt dan echter meer gedifferentieerd: leerlingen nemen plaats in het voortgezet onderwijs op basis van hun intellectuele vermogens, (sociale) vaardigheden en werkhouding. Zo zijn de niveaus Praktijkonderwijs (PrO) tot en met voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) ontstaan. Leerlingen lijken daardoor al flink voorgesorteerd op vervolgstudie of beroep.
De uniciteit van elke leerling blijft echter van kracht: elke leraar in het voortgezet onderwijs zal beamen dat de verschillen tussen leerlingen in dezelfde klas toch erg groot kunnen zijn. Dezelfde werkvorm in de leerstofoverdracht enthousiasmeert de ene leerling en demotiveert de ander.
Leraren staan daarom voor een grote opgave om aan de verschillende leerstijlen onder leerlingen tegemoet te komen. Passend onderwijs vereist meer dan basale docentvaardigheden, zoals goed klassenmanagement (orde houden). De Inspectie van het Onderwijs ziet er de laatste jaren op toe of en hoe leraren recht doen aan verschillen tussen leerlingen.
Differentiëren
Dat recht doen aan verschillen tussen leerlingen door middel van didactische werkvormen wordt wel ”differentiëren” genoemd: leerlingen kunnen tijdens de les kiezen uit een manier van leerstofverwerking die het beste bij hen past, waardoor ze eerder worden uitgedaagd om hun leerprestaties te verhogen. Op elk niveau kan een leerling excelleren, wanneer de persoonlijke leerstijl optimaal aangeboord en benut wordt.
Differentiatie kan allereerst worden toegepast op het gebied van de leerstof, bijvoorbeeld door een basis-, herhalings- of verrijkingsdeel (bhv) aan te bieden. Het kan echter ook op andere manieren. Zo kan instructie aan een deel van de klas goed werken, terwijl andere leerlingen de voorkeur geven aan het zelfstandig (of in een groepje) bestuderen en bediscussiëren van diezelfde lesstof.
Ook kan er gekeken worden naar differentiatiemogelijkheden bij toetsing, door vragen te stellen op verschillende niveaus (reproductie, toepassing, inzicht). Het ministerie van OC&W is zelfs bezig met het tegen het licht houden van de landelijke eindexamens: er zijn nu al mogelijkheden om te differentiëren in niveau en tijdstip.
Een leraar die iets wil uitproberen op dit terrein, zou kunnen beginnen met één vak (basisonderwijs) of één klas (voortgezet onderwijs) waarbij het voorwaardelijke klassenmanagement op orde is. Recht doen aan verschillen tussen leerlingen behoort immers tot een van de hogere ontwikkelingsniveaus in de professionalisering van leraren.
Topsport
Ook leraren zelf zijn onderling verschillend. Daarom ligt er een nadrukkelijke coachingsrol weggelegd voor de verantwoordelijke leidinggevenden in het bieden van maatwerk. Zij kunnen bijvoorbeeld aan de hand van lesobservaties of video-opnamen hun leraren van constructieve feedback voorzien en stimuleren in persoonlijke doorontwikkeling.
Zowel de schoolleiding als de leraren dienen gezamenlijk te werken aan een verbetercultuur, waarbij het voor alle deelnemers vanzelfsprekend is om collectief te willen professionaliseren. Het leren en coachen van elkaar (bijvoorbeeld door middel van intervisie) is de belangrijkste eigenschap van een professionele leergemeenschap.
Ook de overheid wil hierin investeren (ambitie 1 van het nieuwe sectorakkoord: „Uitdagend onderwijs voor élke leerling!”) en heeft onlangs aan elke leraar een persoonlijk nascholingsbudget toegekend. De ervaringen met de lerarenbeurs leren dat persoonlijke ontwikkeling snel gaat wanneer de leraar zich eigenaar weet van zijn eigen leerproces. Precies wat een leraar ook bij elke leerling wil bereiken.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat leraren een hoge werkdruk ervaren. Lesgeven is topsport. Maar dat kan ook als alibi gebruikt worden uit angst iets niet te kunnen. Zie echter pedagogiek als opdracht en didactiek als sport; een vaardigheid die te leren is, ongeacht het niveau waarop de lessen worden gegeven. Binnen de opvoedingsopdracht om „de jongen de eerste beginselen te leren” dienen we dat volgens Spreuken 22:6 te doen „naar de eis zijns wegs”, naar leeftijd en vermogen. Passend onderwijs dus.
De auteur is senior onderwijsadviseur bij Driestar onderwijsadvies.