De Rijp herdenkt 17e-eeuwse brand
„Weinig uren waren machtig om het aanzienlijkste deel van zo’n vermaard dorp te verslinden. O verschrikkelijke nacht, schitterende door zo’n ongewoon licht, wie kan zonder verbaasdheid dat herdenken?” roept ds. Simon Simonides uit na de verwoestende brand in zijn geboorteplaats De Rijp op 6 januari 1654, nu 350 jaar geleden.
De grote brand van 1654 is voor de gemeente Graft-De Rijp aanleiding tot een herdenking. Toneelvereniging Benedictus gebruikt morgen de Grote Kerk -na de brand weer opgebouwd- voor een historisch schouwspel waarin het de brand nabootst. Brandweerdocumentalist G. P. Koppers houdt dan een lezing over de geschiedenis van de brandbestrijding. De brand was destijds voor minstens vijf auteurs aanleiding om niet alleen een verslag te geven van de verwoestingen, maar ook te waarschuwen tegen volkszonden.
Het is volgens de schrijvers van de Rijper Zee-Postil (1654) niet te ontkennen dat „de Heere, omdat Hij kastijdt degenen die Hij liefheeft, hen niet ook met Zijn vaderlijke hand zwaar, tot verscheidene malen toe, heeft bezocht en aangetast.” In dezelfde geest laten zich ook Simonides en zijn vriend en oud-dorpsgenoot uit De Rijp ds. Bartholomeus Donius uit.
Simonides en Donius voegen er echter nog een waarschuwing aan alle inwoners van het land aan toe. „Meent u dat de Rijpers grotere zondaars zijn geweest dan u bent? Nee: maar God heeft u in hen getoond, wat uw zonden alreeds hebben verdiend, en wat Hij u eens doen zal, zo u in uw zonden moedwillig zult voortgaan.”
Op de bewuste avond van de zesde januari, de dag van de brand, steekt ’s middags een „vreselijke stormwind” op. In Amsterdam waait ’s nachts de weerhaan van de Westertoren: het symbool van de stad. Bij Texel vergaat een aantal schepen. Daarbij verdrinken 200 mensen. De storm gaat de boeken in als de Driekoningenstorm.
Een hennepklopmolen aan de zuidwestkant van het dorp slaat door de wind uit de remmen. Dat geeft „zo’n geweldige vlucht dat er geen houden noch stellen aan is, noch middel om de omlopende molenwieken te stutten.” Om halfelf ’s avonds is de molen zo warm gelopen dat er brand ontstaat.
In de molen liggen veel bundels hennep en na korte tijd staat het hele dorp in lichterlaaie. De brandende bundels hennep vliegen als „vuurspuwende draken door de kracht van de geweldige stormwind door de lucht. Het lijkt alsof het vuur van de hemel regent, zoals men leest van Sodom en Gomorra. De mensen sidderen en beven. Sommigen slaan hun ogen naar de hemel en menen de laatste dag te zien”, zegt de Rijper Zee-Postil.
Uiteindelijk moet een oude invalide vrouw de brand met de dood bekopen. De andere bewoners kunnen zich in veiligheid stellen. De materiële schade is veel groter. Ruim tweederde (430 huizen) van alle woningen - „geen dorp buiten het Schermereiland en de Zaanstreek heeft zo veel huizen”-, 100 pakhuizen of schuren, 50 hokken voor de bewerking van de hennep, 4 paarden, 18 koeien, 90 schapen, 2 hennepmolens, 4 bruggen, 3 schuiten, 4000 netten, 60 scheepstuigen en 400 bundels hennep gaan in vlammen op.
Verder gaat veel meubilair verloren. In hun angst gooien mensen meubels zoals bedden in het water om te voorkomen dat deze verbranden. Glanzende kasten, „pronkstukken die men nog niet met een vinger durfde aanraken”, worden nu door de modder gesleept om ze in veiligheid te brengen. Velen brengen hun meubels in de kerk in de hoop dat een stenen gebouw met een leien dak wel bescherming zal bieden. Maar de brandende hennep waait bij de klokgaten de toren in en het gebouw brandt uit, met de kostbare inhoud. Klokken en speelwerk storten omlaag. Het stemt nog treuriger als blijkt dat er, zowel door ramptoeristen als door eigen inwoners, wordt geroofd.
„’t Hart scheen mij te breken, toen ik die verwoesting aanschouwde; en ’t moesten stenen harten zijn die dat met droge ogen kunnen aanzien. Alles lag zo woest en overhoop, dat men de straten nauwelijks kon door komen. De eigen inwoners wisten nauwelijks waar hun huizen gestaan hadden”, zegt Donius.
De brand is voor de 17e-eeuwse Rijpers aanleiding tot een jaarlijkse herdenkingsdag, de zogenaamde branddag. Ook Donius meent dat „dit vreselijke oordeel van God in eeuwigheid niet behoort in vergetelheid te raken.”