Commentaar: Bemoeienis overheid met onderwijs moet zich beperken tot kerntaken
Overheid en onderwijs hebben een moeizame verhouding. Het onderwijs klaagt over de ene vernieuwing na de andere, bedacht door Haagse ambtenaren die ver van de praktijk staan. De overheid meent dat het onderwijs te conservatief is en elke vernieuwing bij voorbaat negatief beoordeelt.
Daar komt een diepgaand verschil van mening bij over de vraag hoe ver de overheid mag gaan in haar bemoeienis met het onderwijs. Den Haag probeert op allerlei manieren de grip op scholen te versterken. De scholen willen juist meer ruimte om eigen keuzes te maken, die passen bij hun levensbeschouwelijke, pedagogische en didactische principes. Dat schuurt.
De commissie-Dijsselbloem evalueerde in 2008 de vele onderwijsvernieuwingen die vanaf begin jaren negentig over de scholen waren uitgegoten. Twee grote operaties in die periode waren de vorming van het vmbo en de invoering van het studiehuis in de bovenbouw havo/vwo. De conclusies van de commissie waren niet mis. De vernieuwingen waren te veel, te heftig, niet goed doordacht en draagvlak ontbrak. De beste garantie voor gemor.
De commissie bedacht een prachtige slogan om uit de impasse te komen: de overheid gaat over het wat, het onderwijs over het hoe. Een voorbeeld: de overheid mag verplichten dat scholen aandacht moeten besteden aan homoseksualiteit, maar de scholen bepalen zelf op welke manier ze dat doen. Daarmee leek de basis voor een gezondere verhouding tussen overheid en onderwijs gelegd.
De praktijk leert anders. De Onderwijsraad constateert in een donderdag verschenen rapport dat de overheid –inclusief de politiek– zich nog steeds te veel bemoeit met het onderwijs. Vrij vertaald: na ‘Dijsselbloem’ is er eigenlijk niets veranderd.
De Onderwijsraad noemt als voorbeeld de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs. De verplichting daartoe, die overigens alweer van de baan is, legt de overheid op, maar de invulling ervan bepalen de scholen. In de praktijk echter blijft de overheid het moeilijk vinden om niet op de stoel van schoolbestuurders en leraren te gaan zitten.
De overheid heeft afgelopen jaren opnieuw tal van maatregelen genomen zonder het onderwijs erbij te betrekken, constateert de Onderwijsraad. Ook heeft zij niet zorgvuldig gekeken naar de effecten van haar beleid. Volgens de raad lijken beleidsmakers en politici het gesprek met het onderwijs juist uit de weg te gaan, omdat ze bang zijn om vernieuwingen opnieuw op te dringen. Voor dat gesprek pleitte ‘Dijsselbloem’ nu juist.
De overheid moet proberen het vertrouwen van het onderwijs terug te winnen. Dat lukt niet door vooral te overleggen en akkoorden te sluiten met werkgeversorganisaties, zoals nu gebeurt. Ze moet het veld in en goed luisteren. Had minister Bussemaker dat maar eerder gedaan met haar omstreden plannen voor het sociaal leenstelsel. Laat de overheid zich ook beperken tot haar kerntaken: ervoor zorgen dat ons unieke onderwijsbestel met openbare en bijzondere scholen overeind blijft en investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Daar heeft ze haar handen meer dan vol aan.