Ontwapende Sierraleoners zonder werk
De ontwapening van de rebellen in Sierra Leone is officieel beëindigd en de regering feliciteert zichzelf met het welslagen ervan. Heel wat ex-rebellen klagen echter dat ze geen werk vinden. En volgens sommigen bezitten de voormalige rebellen nog genoeg wapens om opnieuw ten strijde te trekken. Bijvoorbeeld als het VN-tribunaal voor oorlogsmisdaden rebellenleiders veroordeelt.
Het ontwapeningsprogramma, dat in 2000 werd opgestart, werd vorige week afgerond. De organisatoren beweren dat alle wapens van de 45.000 rebellen in het land werden overgedragen en vernietigd of omgevormd tot schoppen en andere werktuigen. De voormalige amokmakers van het Revolutionair Verenigd Front (RUF) en andere groepen doorliepen een opleidingsprogramma dat hun een beter leven moet bezorgen.
De organisatoren zijn tevreden over het resultaat: „Ik denk dat de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van de ex-strijders een succes geworden zijn”, zegt Francis Kaikai, secretaris van het programma. „Op dit moment hebben bijna alle ex-rebellen een opleiding genoten en heeft het gros wat om handen.”
De voormalige strijders konden een opleiding volgen, bijvoorbeeld als kleermaker, metselaar of timmerman. Maar dat de tewerkstelling een succes is, wordt tegengesproken door de betrokkenen zelf. „Ik heb mijn opleiding al voltooid in 2002, maar ik heb nog steeds geen werk. Ik zwerf rond op straat”, zegt ex-RUF-lid Edward Kowa. „En ik ben niet de enige met dat probleem. Honderden van mijn collega’s zitten in dezelfde situatie. En dat is, denk ik, onhoudbaar voor duurzame vrede.”
In Kono en Makeni, de voormalige bolwerken van de rebellen, proberen honderden rebellen de tijd te verdrijven. Er is gewoon geen werk en sommigen klagen dat ze niet beschikken over de werktuigen om het beroep uit te oefenen dat ze hebben aangeleerd.
Politiek commentator Michael Jones vindt dat de situatie „de kiem draagt van nieuw onheil. Deze jongeren hebben de afgelopen tien jaar niets anders gekend dan geweld. Als ze geen plaats krijgen in de samenleving, zullen ze opnieuw de oorlog opzoeken. Want daar hebben ze steeds hun brood verdiend.”
De regering houdt vol dat alle wapens werden ingeleverd, maar sommige waarnemers trekken dat in twijfel. Er zijn aanwijzingen dat heel wat ex-soldaten nog wapens achter de hand houden.
Een bijkomend probleem is dat sommige ex-rebellen niet kunnen terugkeren naar hun dorpen. De verontwaardiging over de wreedheden van het RUF -onder meer berucht wegens het amputeren van ledematen bij burgers en de ontvoering van kinderen- is nog te groot. „Ik heb geprobeerd om terug te gaan naar mijn geboorteplaats Gandorhun (in het Kono-district) maar de mensen reageerden woedend”, getuigt Sia Gborie, een voormalige vrouwelijke soldaat. „Ik werd uitgescholden en bedreigd. Terugkeren durf ik niet meer, daarvoor is het te onveilig. Nu zit ik vast in Freetown. Zonder werk, zonder toekomst.”
De burgeroorlog in Sierra Leone begon in 1991 en werd snel een van de bloedigste in de Afrikaanse geschiedenis. De strijd tussen regering en rebellen duurde tien jaar en kostte meer dan 30.000 mensenlevens. Een kwart van de 5 miljoen Sierraleoners vluchtte het land uit.
Vandaag de dag heerst er relatieve vrede in het land. Een proces van nationale verzoening werd opgestart en de Verenigde Naties hebben een tribunaal voor oorlogsmisdaden opgericht dat zich buigt over de schuld van de politieke en militaire leiders van weleer. Het nut van het tribunaal wordt door veel Sierraleoners in twijfel getrokken. De vrees bestaat dat een veroordeling van de voormalige leiders oude wonden zal openrijten en de ex-strijders weer naar de wapens zal doen grijpen.