Gevallen
Prediker 12:1
„En gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.”
Salomo zegt niet: „Gedenk dat God Schepper is”, of: „Gedenk aan de Schepper”, maar: „Gedenk aan uw Schepper.” Zo spreekt Mozes Israël aan in Deuteronomium 8:11-18: „Wacht u, dat gij de Heere uw God niet vergeet … Maar gij zult gedenken de Heere uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen.”
Maar helaas, wij hebben allen in Adam gezondigd (Romeinen 5:12). In hem zijn wij allen gestorven (1 Korinthe 15:22). Allen zijn wij afgeweken en onnut geworden (Romeinen 3:12). Dus zijn wij voor God verdoemelijk geworden (Romeinen 3:19). Van nature zijn wij kinderen des toorns (Efeze 2:3). Het Evangelie maakt ons bekend dat God in Christus de wereld met Zichzelf heeft verzoend, en daardoor worden wij genodigd om ons te laten verzoenen (2 Korinthe 5:19, 20). Gods stem is: „Keert weder, gij afkerige kinderen, Ik zal uw afkering genezen” (Jeremia 3:22). God dag in, dag uit te vergeten is een verdoemelijke hardnekkigheid. Dit past dan een jongeling –met de verloren zoon– te denken aan het huis van zijn vader en te zeggen: „Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet waardig uw zoon genaamd te worden (Lukas 15:18, 19). „Ziet hier ben ik, ik kom tot u, want gij zijt mijn God” (Jeremia 3:22).
Jacobus Fruytier, predikant te Rotterdam
(”Salomo’s raad aan de jeugd”, 1724)