Eigen kerkrecht kan voor rechtvaardigheid zorgen
Arbeidsrecht is geen wondermiddel in de kerk, reageert mr. dr. P. T. Pel.
In de kerk vinden allerlei ”diensten” of ”bedieningen” plaats: de dienst van het Woord (prediking) en van het gebed, de bediening van de doop en het heilig avondmaal, de dienst van barmhartigheid (collecten) et cetera. Eigenlijk wordt het hele kerkelijk leven gekarakteriseerd door het woord ”dienst”. In de brede protestantse traditie is de predikant dan ook de (be)dienaar van het Goddelijk woord.
Maar wat betekent die taakstelling voor de predikant in zijn verhouding tot de kerk? Heeft de dominee ook een „dienstverband” met de kerk? Dat is een intrigerende vraag, die regelmatig weer opduikt. Soms naar aanleiding van een probleem- of zelfs conflictsituatie. Soms ook als het erom gaat de werkverhouding met de predikant goed te regelen. In mei van dit jaar rondde Vera Jansen haar masterstudie rechtsgeleerdheid aan de VU in Amsterdam af met een scriptie over dit onderwerp. In RD 24-9 vertelde ze er wat over. Goed dat er zo stevig op het onderwerp wordt gestudeerd.
Autonomie
Jansen beoordeelt de ambtsdienst van de predikant vanuit de juridische hoek. En daar zit meteen de eerste bijzonderheid. Want de kerken kennen hun eigen kerkrecht; zij mogen zelf hun inrichting en organisatie vormgeven overeenkomstig hun eigen kerkelijke principes. Dat is een rechtstreeks uitvloeisel van de vrijheid van godsdienst.
Uiteraard betekent dat niet dat de kerken daarmee een soort vrijplaatsen binnen de Nederlandse staat vormen. In het strafrecht staan de kerken niet boven de wet. Maar als het gaat om hun eigen manier van kerk-zijn, dan bezitten de kerken autonomie, wat letterlijk betekent dat ze hun eigen regels mogen stellen en naleven. En dat geldt ook voor de aanstelling van predikanten. De meeste kerken maken van deze vrijheid ook gebruik en kennen zo vanouds een eigen kerkelijke rechtspositie voor hun voorgangers.
Als juristen naar die rechtspositie kijken, doen zij dat steevast door de bril van het Nederlandse arbeidsrecht. Dat is immers hun ‘gereedschap’. Zo’n kritische blik van buiten is prima: het houdt de kerken scherp om na te denken waarom ze de dingen hebben geregeld zoals ze zijn geregeld en ook om hun regelingen goed voor elkaar te hebben. Het hoort immers juist in de kerken in goede orde en vrede toe te gaan (1 Korinthe 14), en dat gebeurt niet vanzelf.
Kijken in de spiegel van het arbeidsrecht is echter nog iets anders dan het absorberen van het arbeidsrecht. Of dat wenselijk, nuttig of nodig is, hangt erg af van wat de kerken zelf voorstaan.
Kerken mogen gelukkig in vrijheid op grond van Bijbelse en kerkelijke principes kiezen voor hun eigen kerkordelijke regeling, bijvoorbeeld voor het model dat de dominee via beroeping wordt verbonden aan een gemeente en met de ouderlingen samen de kerkenraad vormt en opzicht en tucht uitoefent over de gemeente. Ook is voorzien in tucht over de dominee als hij zich onverhoopt misdraagt enzovoort. Die bijzondere ambtsdragerspositie heeft in veel opzichten juridisch meer weg van de aanstelling van een ambtenaar dan van het arbeidscontract van een werknemer.
Kerken die dat wensen mogen ook kiezen voor de toepassing van het arbeidsrecht. Niemand verhindert hen daarin. De Algemene Doopsgezinde Sociëteit heeft hier in 2009 voor gekozen en de voorgangers een arbeidscontract gegeven.
Paard van Troje
Kerken kunnen tot slot ook opteren voor een mengvorm. Vera Jansen houdt hiervoor een pleidooi. De vraag blijft waarom je dat zou willen en wat je daarmee opschiet. Er wordt dan vaak gewezen op een beter sociaal vangnet via werknemersregelingen in de sociale zekerheid. Of op de ontslagbescherming. Je zult dan eerst de vraag moeten stellen of daar op dit moment fundamentele tekortkomingen aanwezig zijn en of die alleen via het arbeidsrecht zouden zijn op te lossen. En je moet je afvragen of je met een tweedeling (samenloop) van een meer kerkrechtelijk deel met een meer arbeidsrechtelijk deel niet een paard van Troje binnenhaalt.
Op de kerken rust de zorgplicht om goed voor hun dienaars van het Woord te zorgen. Dat staat buiten kijf. Er is in dat opzicht een lijn aan te wijzen van de priesterdienst in het Oude Testament (Numeri 18), via de uitzending van de apostelen (Matteüs 10 en Lukas 10) naar de brede verdediging door Paulus van „het recht van de apostelen” (1 Korinthe 9). Als het aan sociale rechtvaardigheid schort, moet daaraan door en in de kerken gewerkt worden. Maar denk niet dat het civiele arbeidsrecht zo maar een panacee is voor het kerkelijke dienstrecht.
De auteur is advocaat en promoveerde in 2013 op het proefschrift ”Geestelijken in het recht”.