Onwetendheid
Prediker 12:1
„En gedenkt aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.” ”Gedenkt dan”, betekent niet alleen iets weer in het geheugen brengen dat daaruit was weggegaan, maar ook in de praktijk bewijzen onze achting en zorg te vertonen voor een persoon of zaak die wij liefhebben. Dus verzoekt David te mogen ondervinden de bewijzen van de Goddelijke liefde en ontferming in Psalm 25:7: „Gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o Heere.” Door dat woord ”gedenken” wordt ook uitgedrukt de gehele godsdienst van Gods volk, waar Hij lust in heeft, Exodus 20:24: „Aan alle plaats waar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal Ik tot u komen en zal u zegenen.” En in Jesaja 26:13, „Door U alleen gedenken wij Uws Naams.”
Aan de Schepper gedenken, sluit al de plichten in die een redelijk schepsel aan zijn Schepper schuldig is. En wel in het bijzonder een getrouwe ijver om God onze Schepper recht te leren kennen. Men kan toch aan een onbekende zaak niet denken. Onwetendheid is de grond van alle ongodsdienstigheid en van alle valse godsdienst.
Het afgodisch en goddeloos Israël wordt ons beschreven in Jeremia 9:3: „Zij gaan voort van boosheid tot boosheid, maar Mij kennen zij niet.” Door onwetendheid leeft men in een vervreemding van God (Efeze 4:18). God heeft Zichzelf geopenbaard door al Zijn werken en door Zijn Woord. Des Heeren Geest maakt door die twee wegen Zijn volk wijs tot zaligheid.
Jacobus Fruytier, predikant te Rotterdam (”Salomo’s raad aan de jeugd”, 1724)