Wachten op de eerste aanslag kan lang duren
In het interview dat op 30 december verscheen in de Oudejaarsbijlage van het RD poneerde prof. mr. dr. E. R. Muller de stelling dat het wachten is op de eerste aanslag in Nederland. Die stelling is volgens Sandor van Leeuwen
niet alleen weinig onderbouwd, maar bovendien niet ongevaarlijk. De aanslagen op 11 september 2001 leidden tot een wereldwijde paniek. Vanwege de angst voor Bin Laden c.s. is er sinds de aanslagen in New York en Washington geen dag voorbijgegaan zonder dat de woorden terrorisme, oorlog tegen het terrorisme, terroristen en terreur in de krant voorkwamen.
Zwakke bewering
Inmiddels is het bijna dertig maanden geleden dat de aanslagen plaatshadden. Na 11 september is er geen aanslag meer gepleegd, althans, niet op Amerikaanse doelen in de Verenigde Staten. Ook Nederland bleef gevrijwaard van dood en verderf zaaiende aanslagen. Toch werd in die maanden, met de regelmaat van de klok, alarm geslagen. Het interview met Muller begint zelfs met de zin dat „het jaar 2002” -ongetwijfeld is bedoeld 2003, maar dat terzijde- „stond in het teken van terroristische dreiging.” Onduidelijk is of deze bewering van Muller of van de schrijver van het artikel is, maar de basis voor de bewering is in ieder geval zwak: extra beveiliging van de Amerikaanse ambassade, het oppakken van moslims naar aanleiding van inlichtingen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), het mislukken van het proces tegen deze mannen en een paar poederbrieven. Extra beveiliging van Amerikaanse doelen is echter niet uniek. Ook vóór 11 september werden met enige regelmaat extra maatregelen getroffen om de ambassade in Den Haag te beschermen. Het aantal meldingen van poederbrieven was, afgezet tegen de hausse van 2002, vorig jaar relatief gering. Resteert de arrestatie van en het mislukte proces tegen een aantal moslims: bepaald geen grond om te stellen dat het jaar in het teken stond van „terroristische dreiging.”
”Soft target”
Ondanks deze geringe aanleiding is Muller de mening toegedaan dat Nederland „gezegend” is „dat hier niets is gebeurd.” Nu valt niet te ontkennen dat Nederland veel redenen heeft tot dankbaarheid, maar impliciet is de bewering van Muller dat Nederland heel goed wél doelwit had kunnen zijn. En expliciet is Muller als het gaat om de toekomst: Nederland zál doelwit worden. Gronden voor deze bewering ontbreken echter. Muller draagt geen bewijzen aan, maar vraagt om argumenten tegen zijn stelling. „Waarom niet?” Een nogal zwakke manier van redeneren. Het is wachten op een Friese Nationalistische Beweging die zich wil afscheiden van de rest van Nederland. Waarom niet? Na de Bijlmerramp is het wachten op het volgende vliegtuig dat neerstort. Waarom niet? Het argument ”waarom niet” is geen argument.
Dat Nederland „nogal kwetsbaar” is, is een evidente waarheid. Maar kwetsbaarheid heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat aanslagen plaats zullen hebben. Een fietser is kwetsbaar en loopt grote risico’s in het geval van aanrijding door een auto. Maar zolang die auto niet in beeld is, zijn de risico’s voor de fietser beperkt. Zo ook Nederland: kwetsbaar zoals iedere democratie. In militaire termen: Nederland is een ”soft target”, een makkelijk doelwit. Maar de vraag is: Wie zou er een aanslag op Nederland willen plegen?
Hoewel Muller man en paard niet noemt, blijkt uit alles wie hij op het oog heeft: het enige risico dat Nederland loopt, is afkomstig van moslimsfundamentalisten. Reden: Nederland is een bondgenoot van Amerika en doet bovendien mee aan de oorlog tegen het terrorisme. Afgezien van het feit dat het begrip ”oorlog tegen terrorisme” een contradictio in terminis is -het begrip oorlog veronderstelt namelijk een symmetrie tussen de strijdende partijen- is het de vraag of Nederland om die reden echt zulke grote risico’s loopt.
Beperkte rol
In de eerste plaats is het de vraag omdat de Nederlandse bijdrage als bondgenoot zeer beperkt is. Toegegeven, Nederland leverde troepen voor Afghanistan en nu voor Irak. Maar stellen dat dat meer risico oplevert, betekent dat islamitisch terrorisme direct wordt gekoppeld aan deze twee landen. In ieder geval zijn wat Irak betreft de banden met terroristen bepaald niet overduidelijk aangetoond.
En de halfslachtige polderoplossing om wel politieke steun en geen militaire steun aan de oorlog in Irak te geven, maakt Nederland niet direct tot de meest daadkrachtige bondgenoot. Nederlandse deelname aan militaire operaties in Irak zegt overigens niet, zoals Muller suggereert, dat Nederland meedoet aan de „oorlog tegen het terrorisme.”
In de tweede plaats: Zonder twijfel is Engeland is wél zo’n daadkrachtige bondgenoot. Volgens de redering van Muller loopt Engeland, als grootste bondgenoot van Amerika, meer risico dan Nederland en ook daar is geen aanslag gepleegd. En als de grote vijand zelf, de Verenigde Staten, sinds 11 september 2001 niet meer is aangevallen, zouden terroristen dan veel redenen zien voor een aanslag op een Nederlands doelwit?
Verder: Dat Nederland aantrekkelijke doelen kent voor terroristen, is een bewering die slechts ten dele waar is. „Er zijn er wel duizenden”, beweert Muller, en hij somt een reeks voorbeelden op. De vraag blijft echter: Doelen voor wie? Een Friese terrorist, om bij dat voorbeeld te blijven, zal zich waarschijnlijk aangetrokken voelen tot Pernis, Schiphol en Den Haag. Maar of Bin Laden, beslist geen terrorist op klompen, die gevoelens deelt? Wat is Pernis vergeleken bij New York, Den Haag bij Washington?
Onvolkomenheden
Ook de analyse van Muller wat de willekeur betreft waarmee doelen worden getroffen, is niet geheel juist. Serieuze terroristen blazen niet willekeurige gebouwen op, gijzelen niet Jan met de pet en kapen geen treintaxi. Terroristen vliegen het WTC binnen, gijzelen ministers, parlementsleden, militairen, kapen vliegtuigen.
Een kort overzicht van Amerikaanse doelen laat zien dat van willekeur geen sprake is. Zo pleegden in 1983 zelfmoordcommando’s twee keer een aanslag op Amerikaanse doelen in Beiroet. Bij de tweede aanslag kwamen maar liefst 241 Amerikaanse mariniers en 58 Franse paramilitairen om.
Twee jaar later dwongen sjiitische kapers een Boeing 727 van TWA naar het Libanese Beiroet te vliegen om hun eis -invrijheidstelling van 700 Arabieren die werden vastgehouden door Israël- kracht bij te zetten.
Kapers overweldigden in 1986 een vliegtuig van PanAm met 358 mensen aan boord. Twintig mensen vonden de dood toen commando’s het toestel bestormden om een eind te maken aan de kaping. Een paar jaar later werd dezelfde vliegtuigmaatschappij getroffen door een bomaanslag die een Boeing 747 deed ontploffen boven het Schotse Lockerbie. Ongeveer 270 mensen lieten, als gevolg van de explosie en het neerstorten van het vliegtuig op het dorp, het leven.
In 1993 ontplofte een bom in de parkeergarage in de kelders van het World Trade Center in New York; er vielen zes doden, ruim 1000 personen raakten gewond.
Een andere aanslag, op het Alfred P. Murrah Federal Building in Oklahoma City, eiste in 1995 168 levens. Er vielen ruim 500 gewonden. De dader, Timothy McVeigh, werd terechtgesteld.
Datzelfde jaar nog vernietigde een autobom het Amerikaanse militaire hoofdkwartier in Saudi-Arabië, bommen in vrachtwagens ontploften het jaar erop in het oosten van Saudi-Arabië.
Zwaarder nog troffen de autobommen die in 1998 enkele minuten na elkaar, buiten de Amerikaanse ambassades in het Keniaanse Nairobi en het Tanzaniaanse Dar es Salaam, explodeerden, met 224 doden en duizenden gewonden als gevolg.
Oktober 2000 vonden bij een bomaanslag in de haven van Aden in Jemen zeventien Amerikaanse zeelieden de dood. Zowel de aanslagen in Kenia, als die in Tanzania en Jemen worden op het conto van de Saudische terrorist Osama bin Laden geschreven. De aanslagen op de WTC-torens en het Pentagon vormen de trieste climax van de reeks steeds gewelddadiger aanslagen op VS-doelen. De meerderheid van deze doelen is beslist niet willekeurig, maar doelbewust: militaire doelen, diplomatieke doelen en imagodoelen.
Niet in oorlog
Mullers betoog kent meer onvolkomenheden. Zo is de opmerking dat een aanslag in Istanbul meer losmaakt dan geweld in Bagdad een open deur. Turkije, en dus Istanbul, is niet in oorlog. In Irak wordt wel een oorlog uitgevochten. Een aanslag in het Westen, dat ook niet in staat van oorlog is, zal dan inderdaad een groot effect hebben.
Dat onderhandelen met de IRA mogelijk is, is pertinent onjuist, zoals de vele onschuldige slachtoffers van aanslagen in Noord-Ierland en Engeland zullen beamen. Ook de bewering dat „terroristen nu eenmaal niet opbellen” is niet juist: een deel van de aanslagen van, bijvoorbeeld, de IRA was juist wel voorspeld.
De oproep van Muller om meer aandacht te besteden aan terreurbestrijding lijkt dus niet alleen overdreven, maar is bovendien een loze kreet, zoals die in de nadagen van 11 september door veel politici is gebruikt. Dat koppeling van de diverse bestanden van sociale dienst, openbaar ministerie en politie veel zal oplossen, is namelijk een al te simpele voorstelling van zaken. In een Europa met open grenzen zetten een paar gekoppelde bestanden niet veel zoden aan de dijk. Begrijpelijk is zijn oproep wel: Muller, verbonden aan het COT, het Haagse Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, heeft er alle baat bij als er veel aandacht uitgaat naar terreurbestrijding.
Overigens is Muller wel laat met zijn oproep. In zijn proefschrift over ”Terrorisme en politieke verantwoordelijkheid. Gijzelingen, aanslagen en ontvoeringen in Nederland” heeft hij weinig kritiek geleverd op de Nederlandse aanpak van terrorisme.
Toch noemt Muller zijn visie „niet somber, maar realistisch.” Tegelijk constateert hij echter dat de „signalen vaag zijn.” Juist die constatering had het inzicht moeten oproepen dat te vaak „wolf” roepen, onherroepelijk leidt tot ongeloofwaardigheid.
Jarenlange trend
Mullers beweringen blijken bovendien slecht onderbouwd. De situatie ís na 11 september 2001 niet wezenlijk veranderd. De rokende puinhopen van New York waren in lijn met een jarenlange trend, betekenden geen breuk in die trend. Ook de nauwelijks veranderende veiligheidsanalyse van de AIVD wijst daarop. Dat was de wetenschappelijk verantwoorde boodschap die Muller had moeten uitdragen. Nuchter, niet met alle winden meewaaien.
Gelukkig kan Muller, zoals het er nu uitziet, nog lang wachten.
De auteur studeerde militaire geschiedenis aan de Universiteit Leiden, de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda en het Instituut Defensie Leergangen (IDL) in Rijswijk en studeerde af op een scriptie over de rol van de militaire bijstand in het Nederlandse antiterreurbeleid.