Voorzichtigheid
Prediker 12:1
„En gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van welke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.”
De mieren worden geprezen, dat ze hun brood bereiden in de zomer en hun spijs vergaderen in de oogst (Spr. 6:8). En de ooievaars, tortelduiven, kranen en zwaluwen dat ze hun tijden weten en de tijd van hun aankomst waarnemen (Jer. 8:7). Het voorzichtig in acht nemen van de tijd komt vooral van pas als de dagen boos zijn.
Paulus wijst erop dat kooplieden in hun koopmanschap allervoorzichtigst moeten zijn als zij dure tijden beleven, zodat ze dan geen dwaze aankopen doen en geen goede gelegenheid laten voorbijgaan. Hij leert dus dat dit een groot stuk van de voorzichtigheid is: om in boze tijden, als de mensen zeer boos zijn, of als er vervolgingen zijn, of als er grote schade geleden kan worden, zeer nauw op zichzelf en op de goede of kwade gelegenheden te letten.
Het is daarom geen wonder dat de grote Salomo de jongelingen de voorzichtigheid wilde leren, hoe zij hun weg zuiver zullen houden. Hij zet hen met zo veel ernst aan om hun jeugd goed te besteden en in de zomer van hun leven iets te verzamelen tegen de kwade dagen van de ouderdom. Die wordt toch de winter van ons leven genoemd. Vanwege hun onbestendigheid zijn het kwade dagen. En gedenk aan uw Schepper in de dagen van uw jongelingschap. Hierin bestaat de voorzichtige wijsheid van de jongelingen.
Jacobus Fruytier,
predikant te Rotterdam
(”Salomo’s raad aan de jeugd”, 1724)