Opinie

Vuur identitaire organisatie moet blijven branden

Feest in Gouda. Driestar educatief bestaat zeventig jaar. Feest in Ede. De Christelijke Hogeschool Ede (CHE) is zestig geworden. De Driestar herdacht het jubileum vrijdagavond, de CHE doet het komende vrijdag. Wat ooit begon als kleine kweekscholen in respectievelijk Krabbendijke en Ede groeide uit tot twee hogescholen en kennisinstituten van formaat. Daarom reden voor vreugde, dankbaarheid en een felicitatie. Maar ook voor een vraag, die overigens niet alleen de Driestar en de CHE raakt.

W. B. Kranendonk

20 September 2014 20:01Gewijzigd op 15 November 2020 13:02
Pabostudenten in de aula van de Driestar. Beeld Sjaak Verboom
Pabostudenten in de aula van de Driestar. Beeld Sjaak Verboom

Zowel de oprichters als hun opposanten zullen zich waarschijnlijk nooit hebben kunnen indenken dat de in 1944 en 1954 opgerichte kweekscholen zouden uitgroeien tot (in-
ter)nationaal bekende instituten. In Gouda en in Ede staan hypermoderne, imposante gebouwen van waaruit niet alleen contacten worden onderhouden met tal van Nederlandse scholen, maar ook met onderwijsinstellingen in andere landen. Zover zullen de initiatiefnemers nooit hebben durven denken.

Neem de Driestar. Het begin was klein, bijna miezerig. Oprichter Piet Kuijt begon heel eenvoudig met zijn cursussen voor aanstaande onderwijzers in een klein lokaal in Krabbendijke, bepaald niet een centrale plaats in het land. Bovendien maakten de oorlogsomstandigheden dat het bereik van de school voorlopig beperkt zou zijn.

Waarom ging Kuijt zo voortvarend te werk? Omdat hij zich gedreven wist door het ideaal dat er bekwame leerkrachten zouden worden opgeleid die pedagogisch en vooral principieel verantwoord onderwijs konden geven. Het gereformeerde beginsel was zijn bron en motor. Wie terugkijkt op de geschiedenis van de Driestar kan zich erover verbazen dat de school ooit van de grond kwam.

Niet alleen de eerste locatie en het oorlogsjaar waarin de school werd opgericht waren ongunstig. Misschien nog wel lastiger was het klimaat binnen de gereformeerde gezindte, de doelgroep waarvoor de school was bedoeld. Later werd die omschreven als ”de bevindelijk gereformeerden”. Die naam was toen nog niet in zwang.

Feitelijk waren het de kleinste van de kleine luyden: mensen die stonden voor hun principiële overtuiging en daaruit wilden leven, maar in cultureel en maatschappelijk opzicht nauwelijks meetelden. Sterker, die zelfs reserves hadden ten opzichte van alle geleerdheid. Kennis van het hoofd zat een voet te hoog. Het ging om de beleving van het hart. Die haalde je niet uit de boeken.

Betweterig

Mensen die meer letters gegeten hadden, werden doorgaans gezien als eigenwijs en bedreigend omdat ze betweterig waren. Dat leefde niet alleen bij de eenvoudigen des volks, maar ook bij hun geestelijke leidslieden. Sommige predikanten verkondigden zelfs vanaf de kansel dat „het ware volk van God” niet zat te wachten op bestudeerde mensen. Kortom, binnen het denk- en leefklimaat van een groot deel van de gereformeerde gezindte was er weinig enthousiasme te vinden voor een onderwijzersopleiding.

Desondanks ging Kuijt aan de slag. Daarbij wist hij zich gesteund door een aantal geestelijke leidslieden (vooral predikanten), van wie ds. G. H. Kersten de invloedrijkste was. De tegenstand in de eigen kring, de sombere voorspellingen („dat schooltje zal geen lange levensduur hebben”) en de barrières die overheidsinstanties opwierpen, maakten Kuijt niet moedeloos. Ze spoorden hem juist aan om nog harder te werken.

Laat helder zijn: Kuijt was geen volmaakt mens. Hij had ook zijn minpunten. Hij kon zeker paternalistisch zijn. Zijn gezin had wel wat meer aandacht van hem mogen hebben. Maar zijn niet te stuiten gedrevenheid vanuit het gereformeerd beginsel staat buiten kijf. Hij voelde zich van Hogerhand geroepen om de school op te richten. Daarom ging hij door, terwijl velen hem adviseerden zijn plannen in de prullenmand te gooien.

De Driestar en de CHE waren niet de enige instellingen of organisaties die tot stand kwamen dankzij de bevlogenheid en gedrevenheid van enkelen. Zo stichtte ds. G. H Kersten een theologische predikantenopleiding voor de Gereformeerde Gemeenten, ondanks het verzet van ambtsbroeders die hem verder geestelijk zeer nabij waren. Hij voelde het als een grote opdracht om ervoor te zorgen dat de kerken goed toegeruste dienaren van het Woord kregen.

Nog een voorbeeld. Toen eind jaren zestig enkele jonge SGP’ers uit Driebergen (de meesten waren nog geen dertig) plannen maakten om een christelijk dagblad op te richten, werd hun jeugdige onbezonnenheid verweten. Anderen sprake van „amechtige joden.” Weinigen geloofden in de slagingskans van de plannen. Maar het verachte clubje ging door. Omdat het geloofde dat de gereformeerde gezindte én de samenleving ermee zouden zijn gediend als er een kanaal kwam voor principieel verantwoorde nieuwsvoorziening. Ook deze mannen wisten zich bezet met het beginsel. Daarom gingen zij door met het ontwikkelen van plannen, ondanks alle negatieve adviezen van zakenlui en de kritische houding van geestverwanten.

Het is gevaarlijk om het vuur van het eerste uur te idealiseren. Er zijn fouten gemaakt. Er zijn soms onverantwoorde beslissingen genomen. Zakelijk en inhoudelijk gezien was er het nodige op aan te merken. Om bij de genoemde voorbeelden te blijven: de organisatie, de inhoudelijke lesprogramma’s of de journalistieke producties konden de toets van de professionele kritiek vaak niet doorstaan. En toch gingen de initiatiefnemers door, en werd hun werk geaccepteerd door de achterban. Vanuit de overtuiging dat er zich iets van betekenis ontwikkelde, nam men de manco’s voor lief.

Forse bomen

Natuurlijk zijn dit maar voorbeelden. Er is meer. Dit najaar herdenken het Van Lodenstein College en de Gomarusscholengemeenschap hun veertigjarig bestaan. Eerder deed het Wartburg College dat. De komende jaren zullen meer scholen volgen. Juist in de jaren zeventig van de vorige eeuw kwamen er nogal wat nieuwe instellingen op reformatorische grondslag.

In bijna alle gevallen zijn de kleine stekjes uitgegroeid tot forse bomen. Er zijn organisaties ontstaan die in eigen achterban en in de samenleving een gevestigde positie hebben verworven; die soms zelfs ervaren worden als machtsblokken.

In de loop van de decennia hebben de pioniers plaatsgemaakt voor deskundigen. Het was en is hun taak om de instellingen uit te bouwen en te perfectioneren. Zij moeten organisatorisch en inhoudelijk de professionaliseringsslag maken. Die is in bijna alle gevallen ook hard nodig. Pioniers zijn immers gedreven mensen, die vaak echter minder goed zijn in theoretische onderbouwing. Met andere woorden: het is in het algemeen niet raadzaam een pionier op te laten volgen door een pionier. Afwerking en zo nodig aanpassing van het bouwwerk zijn van belang. Daarvoor zijn vakbekwaamheden nodig die initiatiefnemers meestal niet hebben.

Van belang is dat er iets van het eerste vuur blijft branden. De bevlogenheid en vooral de gedrevenheid vanuit het beginsel mag niet verdwijnen. Dat gevaar bestaat bij elke gevestigde instelling waar organisatorisch alles op rolletjes loopt. De bereidheid om offers te brengen en waar nodig onvolkomenheden voor lief te nemen omdat er hogere idealen voorgaan, kunnen gemakkelijk afnemen.

Het tweede gevaar is zelfgenoegzaamheid: „Dit hebben wij gebouwd.” Dan is men tevreden met het bestaan van de eigen organisatie en raakt de oorspronkelijke motivatie op de achtergrond. Ligt hier niet een reden dat er vandaag de dag in toenemende mate kritiek wordt geleverd op verzuilde organisaties? Die zal alleen maar luider worden als de aandacht voor de oorspronkelijke idealen afneemt.

De oprichters van de Driestar, de CHE en het RD hadden bepaald niet in het achterhoofd een veilig bastion te bouwen waar Bijbelgetrouwe christenen een stil en gerust leven konden leiden. Het ging hen oprecht om hogere doelen. Die principiële motivatie van de begintijd dient bij elk jubileum op een verantwoorde en tijdbetrokken wijze in herinnering te worden gebracht. Wanneer die gedrevenheid om het beginsel niet meer gloeit, wordt een jubileum gemakkelijk een feestje van zelfgenoegzaamheid.

Daarom: het vuur moet blijven branden. Inderdaad, in rapport met de tijd. Dat zeker. Maar wanneer het vuur van het eerste uur is gedoofd, is een identitaire organisatie feitelijk van haar bestaansgrond beroofd.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer