Hoe een creoolse Surinamer Joden liet onderduiken
William Egger hield z’n rug recht in de oorlog. ’t Was dan ook een „sterke Surinaamse rug”, zegt z’n zoon. Daardoor werden heel wat onderduikers geholpen. Gisteren kreeg Egger postuum de Yad Vashem-onderscheiding, voor niet-Joden die Joden hebben gered. Maar dat ereteken zal de heftige gevolgen van de oorlog, tot vandaag de dag, niet kunnen uitwissen.
Creoolse Surinamers die in de Tweede Wereldoorlog in het Nederlandse verzet zaten, die zijn er niet veel. Wim Egger kent welgeteld nog één andere Surinaamse verzetsman, te weten de bekende Anton de Kom, die in kamp Neuengamme overleed.
De andere is William Egger (1900-1989), vader van Wim Egger. Die laatste nam gisteren op de Israëlische ambassade in Den Haag het postume eerbewijs voor zijn vader in ontvangst. Hij wordt in Jeruzalem bijgeschreven in de lijst met ”Rechtvaardigen onder de Volkeren”.
Dat is niet zonder reden. Het verhaal van Egger sr. en zijn familie is er een van vechten voor vrijheid. Hij werd geboren in Suriname en klom daar op tot kapitein bij de dienst koloniale vaartuigen. In 1935 kwam hij met z’n Joodse echtgenote Engelina Jas naar Nederland.
In die tijd was het nazisme bezig met een snelle opmars. Egger had door zijn achtergrond in het koloniale Suriname een groot gevoel voor rechtvaardigheid ontwikkeld: zijn grootvader was nog slaaf geweest. „Datzelfde gevoel dreef hem ertoe om zich in Nederland te verzetten tegen de Duitse maatregelen”, zegt zijn zoon Wim Egger (78), die een week na de aankomst van zijn ouders in Nederland het levenslicht zag. „Het gevoel voor vrijheid was in zijn genen opgeslagen na generaties van onderdrukking in koloniale tijden.”
NSB-buurman
William Egger legde door heel Nederland onderduikruimtes aan. Hij organiseerde ook voedsel en medische verzorging voor onderduikers. Ook in zijn eigen huis in Den Haag maakte hij een schuilplaats.
Maar dat hielp hem niet. Op 7 januari 1943 vallen de bezetters het huis binnen. Ook zoon Wim, dan een jongen van 7, wordt van zijn bed gelicht door Nederlandse SD-rechercheurs met getrokken wapens. „Ze klommen over de schutting van onze NSB-buurman”, herinnert Egger zich als de dag van gisteren. „Ze liepen langs me, rechtstreeks naar de slaapkamer van mijn ouders.”
De schuilplaats onder de grond werd ontdekt. Een aantal Joodse vrouwen, familie van Wim Eggers moeder, werd eruit gehaald – tot grote verbazing overigens van de 7-jarige Wim. Zelfs hij wist niets van het feit dat er mensen zaten ondergedoken in zijn ouderlijk huis.
Daarna volgde het transport naar het politiebureau. „Met de tram”, herinnert Egger zich. „We werden allemaal geboeid, ook mijn twee jaar oudere zus en ik. Ik zie nog voor me hoe de andere reizigers met grote ogen naar ons keken. Later dacht ik: Had maar wat gedaan. Was allemaal maar uitgestapt bij de eerstvolgende halte, en had die rechercheurs vuil aangekeken. Dat was tenminste íéts geweest. Maar dat gebeurde allemaal niet.”
Zweet en angst
Vader Egger werd naar de Scheveningse gevangenis gebracht, het ”Oranjehotel”, zoals het verzet die gevangenis noemde. Moeder, kinderen en de ondergedoken familieleden moesten naar het voormalige Joods Tehuis in Den Haag, dat fungeerde als doorvoerhaven naar kamp Westerbork – en dat kamp was weer het tussenstation op weg naar vernietigingskampen als Auschwitz.
„Nog kan ik me die lucht in het Joods Tehuis voor de geest halen”, zegt Egger. „Een lucht van zweet en angst. Het was beklemmend.”
Moeder Egger-Jas had een vooruitziende blik. Beroofd van alle kostbaarheden had ze haar trouwring onder haar tong verborgen. Met die trouwring lukte het haar een politieagent om te kopen, zodat een niet-Joodse oom haar twee kinderen Wim en Liza kon meenemen. Zelf moest ze achterblijven. Haar laatste woorden waren: „Ik ben verloren, zorg goed voor mijn kinderen!”
Gesteriliseerd
Wonder boven wonder overleefde zowel William Egger als Engelina Egger-Jas de oorlog, terwijl vrijwel de volledige Joodse familie Jas werd uitgeroeid. Vader Egger werd niet als Joods beschouwd en werd voor zijn verzetsdaden gestraft in Kamp Vught. Moeder Egger ging op transport naar Auschwitz, waar ze in het beruchte „Blok 10” terechtkwam.
Daar werden „medische experimenten” uitgevoerd met de Joodse gevangenen. SS-artsen als Carl Clauberg, collega van de gevreesde „engel des doods” Josef Mengele, spoten vaginaal allerlei giftige vloeistoffen binnen om een manier uit te vinden waarmee alle Joodse vrouwen gesteriliseerd konden worden. Ook moeder Egger onderging de meest vernederende en levensgevaarlijke experimenten.
„Dat ze in Blok 10 terecht is gekomen, was haar redding én zorgde voor een levenslang lijden”, zegt Wim Egger. „Goed, ze overleefde, maar ik kan ook zeggen dat ze na de oorlog tot haar overlijden in 1992 nóg een oorlog heeft meegemaakt.”
Dat geldt overigens ook voor hemzelf. „Mijn kindertijd heeft zeven jaar geduurd”, blikt Egger terug. „Ik werd in die oorlogsjaren opgevoed door een oom en tante, waar ik vaag christelijk werd en naar catechisatie ging. Maar mijn jeugd was verloren. Ik was bezig met overleven tegen wil en dank. Ik was een zombie geworden, een mens zonder ziel, zonder ambitie.”
De manier waarop de hereniging plaatsvond, maakte dat niet beter. „Na de oorlog kreeg mijn tante een seintje van het Rode Kruis. Mijn vader was er. Mij werd niets gezegd. Ik mocht op het moment suprême, terwijl iedereen in de salon zat en mijn vader aanbelde, de deur opendoen. „Dag meneer”, zei ik. Hij antwoordde: „Maar Wimmie, ik ben je vader! Herken je me niet?” Ik kon wel door de grond zakken.”
Tot overmaat van ramp herhaalde het tafereel zich een paar maanden later. „Weer die bel, weer ik die de opdracht kreeg naar de deur te gaan. „Dag mevrouw.” „Maar Wimmie, ik ben mama!” Vanaf dat moment zag ik alles als in een vertraagde film compleet met langzaam wegzakkend geluid. Ik zag niemand meer, ik hoorde de anderen niet, ik was helemaal alleen met mijzelf met proppen in mijn oren en oogkleppen op tussen schimmig bewegende gestalten die probeerden mij ergens bij te betrekken.”
Hogere macht
Wim Egger wist zijn achterstanden op school in te halen en richtte zich op de uitgeverswereld. Maar zijn jeugdtrauma’s bleven hem achtervolgen. Posttraumatische stressstoornis, luidde de diagnose.
In de jaren die volgden, herontdekte Egger zijn Joodse achtergrond. Maar tot geloof heeft dat niet geleid – daarvoor is er naar zijn zeggen te veel gebeurd. „Als kind al had de catechisatie elke keer mijn verbazing gewekt, vooral als er over de goede en genadige God werd verteld. Ik was praktisch genoeg geworden om het geloof te bezien vanuit mijn eigen positie van een verloren jeugd in een verscheurde situatie zonder perspectief. Ik zou ook totaal niets hebben kunnen bedenken om welke hogere macht dan ook, en waarvoor dan ook, te moeten danken, niet voor en niet na de Bevrijding van 5 mei.”
Boek over slavernij en Shoah
Wim Egger schreef de aangrijpende geschiedenis van zijn familie op in een boek: ”Surinaamse rug, Joodse buik. Emoties over de Surinaamse Slavernij en de Sjoa”. Daarin heeft niet alleen de Tweede Wereldoorlog een plaats, maar ook de Joodse en de Surinaamse voorgeschiedenis: van de slavernij in Afrika tot de eerste vrije Egger, en van de inquisitie in Spanje tot de Joodse plantagehouders in Paramaribo. Beide verhaallijnen komen samen in zijn eigen leven. Het boek is mooi vormgegeven en leest door de grote vertelkunst van Egger buitengewoon vlot.
www.joodsebuik.nl voor meer informatie.