Een ontdekkende domineespreek
De domineespreek; dat verschijnsel is amper nog bekend. Zo’n preek is bestemd voor een groep predikanten. Zij worden daarin vermaand en geroepen tot zelfonderzoek. Bovendien worden ze bemoedigd en gesterkt in hun werk. Zulke preken werden binnen het Engelse puritanisme van de 17e eeuw regelmatig gehouden.
”The Reformed Pastor” van Richard Baxter (1615-1691) is zo’n domineespreek. Baxter was destijds predikant van Kidderminster in Engeland. Nu is zijn naam omstreden. Er zijn inderdaad bij zijn visie op genade, Wet en Evangelie best een aantal vragen te stellen. Maar hij bedreef voorbeeldig pastoraat. Dat leidde tot een broederkring van predikanten die verlangden naar een reformatie van prediking en pastorale zorg, in de lijn van Baxter.
Zijn collega’s vonden het nodig vooraf een dag van verootmoediging, gebed en bezinning te houden, op 4 december 1655. Baxter was gevraagd die dag voor hen te preken. Echter, ziekte verhinderde hem zijn preek uit te spreken. Hij heeft die later breder uitgewerkt en uitgegeven. Het geschrift verscheen in 1656 als ”The Reformed Pastor”.
Het is een bewogen pleidooi voor reformatie, geestelijke vernieuwing van prediking en vooral van pastoraat. Baxters uitgangspunt ligt in Paulus’ woorden uit Handelingen 20:28: „Zo hebt dan acht op uzelf, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.” Baxters boek is een klassieker geworden. Enkele gedachten daaruit.
Calvijn
De door Baxter aangehaalde woorden vormen het hart van Paulus’ afscheidstoespraak aan de ouderlingen van Efeze: „Hebt acht op uzelf en op de gehele kudde.” In zijn commentaar op deze passage schrijft Calvijn: ”…Paulus draagt hen niet alleen op acht te geven op de kudde, maar allereerst op zichzelf. Want hij die zijn eigen redding veronachtzaamt, zal zich nooit serieus zorgen maken over de redding van anderen. En tevergeefs zal iemand die zelf geen enkele neiging tot vroomheid aan de dag legt, anderen aansporen om vroom te leven. We moeten veeleer zeggen dat iemand die zichzelf vergeet, hoewel hij onderdeel is van de kudde, zijn ijver en moeite niet zal besteden aan de kudde. Om deze reden waarschuwt Paulus hen heel persoonlijk om zich, ieder voor zich, te bewaren in de vreze des Heeren, opdat zij werkelijk zorg hebben over de kudde die hun is toevertrouwd.”
Baxter trekt deze lijn door en zet die nog scherper aan. Hij leest in deze tekst dat dienaren van het Woord voortdurend de wacht dienen te betrekken bij hun hart en hun leven door zichzelf te beproeven voor Gods aangezicht. In dat verband gaat hij een aantal ijkpunten langs.
Ramp voor de kerk
Baxter benadrukt allereerst dat een pastor persoonlijke, geestelijke kennis moet hebben aan de genade van God. Hij schrijft: „Helaas! Het is een algemeen gevaar en een ramp voor de kerk, wanneer zij onwedergeboren pastores krijgt zonder bevindelijke kennis en wanneer zoveel mannen predikers worden voordat zij echte christenen zijn. (…) Zij aanbidden een onbekende God en verkondigen een onbekende Christus en bidden door een onbekende Geest. Zij bevelen een leven van heiliging en gemeenschap met God aan en bovendien een heerlijkheid en een eeuwig geluk die hen onbekend zijn en waarschijnlijk altijd onbekend aan hen zullen blijven. Hij is een prediker zonder hart die de Christus en de genade die hij verkondigt niet in zijn hart heeft. O, dat al onze studenten in onze universiteiten dat goed zouden bedenken. Zij brengen hun tijd door met het verwerven van een beetje kennis van de werken van God. (…) Maar wat is het een armelijke toestand wanneer ze God zelf niet kennen, Hem niet verhogen in hun harten en vreemdeling zijn van dat ene vernieuwende werk dat hen werkelijk gelukkig zou kunnen maken.”
Verslapping
Baxter heeft meer pijlen op zijn boog. Wanneer studenten en dienaren van het Woord de genade van God wel kennen, dienen ze te staan naar geestelijke groei. Het is schadelijk voor de pastor zelf én voor zijn gemeente, als hij zondag aan zondag het Woord brengt en zelf verslapt of terugvalt in het geloof en ver van de Heere leeft.
Baxter toont de gevolgen daarvan in een persoonlijk ontboezeming: „Ik belijd dat het mijn droevige ervaring is dat ik aan de gemeente ook de ziekten van mijn eigen ziel laat merken. Als ik mijn hart koud laat worden, worden mijn preken koud. Als mijn hart in verwarring is, worden mijn preken ook verward. Zodoende kan ik vaak ook bij mijn beste gemeenteleden merken, dat als mijn preken koud geworden zijn, zij ook koud geworden zijn. En de gebeden die ik daarna van hen hoorde, waren net als mijn preken… Broeders, betrek daarom de wacht bij uw eigen hart; strijdt tegen uw zondige begeerten en uw wereldse neigingen; houdt het leven des geloofs, uw liefde en uw ijver in stand; zoek veel in stilte de verborgen omgang met God!”
Dat zegt niet dat de zegen op de prediking afhankelijk is van het geestelijk leven van de prediker. De Geest kan ook preken die onder zware aanvechting of met een koud hart werden gehouden ongedacht gebruiken en zegenen. Maar het is droeve realiteit dat geestelijke dorheid en doodsheid van de pastor het geestelijk klimaat van de gemeente beïnvloeden.
Wanneer Baxter stelt dat een pastor dicht bij de Heere dient te leven, houdt dat uiteraard ook in dat zijn levenswandel niet in strijd mag komen met zijn boodschap. Hij benadrukt dat Gods Koninkrijk schade lijdt als predikanten ’s zondags met hun mond iets opbouwen, wat zij met hun handen –zeg: levenswandel– weer afbreken.
In een andere domineespreek onderstreept John Flavel dit, wanneer hij dienaren van het Woord oproept om „zo het evangelie te prediken, dat onze gemeenten de kracht van Christus gevoelen in de leer die wij brengen en om zó te leven dat zij de schoonheid van Christus ontdekken in onze levenswandel. Zó zullen wij alle vooroordelen van de wereld overwinnen. Zo’n leer, vergezeld van zo’n levenswandel is als de zon aan de hemel. Zij zal niet alleen alle wolken van smaad verbreken en verdrijven, maar ook haar licht- en levenschenkende stralen op de harten van de mensen laten schijnen.”
Spiegel
Het is goed als predikanten grondig in deze spiegel kijken. Glinstert er iets in de prediking en het leven, omdat zichtbaar wordt dat ze „bij God geweest zijn”, (Exodus 34:28vv.)? Zijn ze misschien ingezonken geraakt in hun omgang met de Heere door het toenemend aantal lege plaatsen in de kerk of de zoveelste kerkelijke of gemeentelijke binnenbrand? Welke predikant weet niet van momenten of van tijden van verachtering in de genade doordat hij uitgleed, in zonde viel of het veel beter meende te weten dan de Heere? Het is een gevleugeld woord van John Owen: „Hoe komt het dat Gods kinderen de tere gemeenschap met God kwijtraken? Doorgaans door gebrek aan waakzaamheid!”
Laten allen die het Woord bedienen daarom acht hebben op zichzelf en laten de gemeenten hun daarvoor ook de rust en de tijd gunnen. Misschien moet er toch maar eens een dag van verootmoediging belegd worden; juist, … met een domineespreek.