Karakter binnenstad Amsterdam bleef behouden
AMSTERDAM. Bij het boren van de miljarden kostende Noord/Zuidlijn in Amsterdam kreeg die ene verzakking aan de Vijzelgracht veel aandacht. Dat de honderden andere stokoude panden bleven staan, is minstens zo bijzonder.
Dat stelde bouwhistoricus Gabri van Tussenbroek gisteren, naar aanleiding van het verschijnen van zijn boek ”In het voorbijgaan”. Hij bespreekt daarin zeven eeuwen bouwkunst langs het tracé van de Noord/Zuidlijn. „Alleen het boren al is een verschil van dag en nacht met de bouw van de metro in de jaren zeventig. Voor het uitgraven van die lijn werden honderden oude huizen gesloopt.”
Maar liefst vier jaar lang deed Van Tussenbroek voor zijn werkgever, het Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam, onderzoek naar de huizen en gebouwen rond het tracé van de nieuwe metrolijn.
Duidelijk is dat de tijd van zomaar slopen voorbij is, concludeert de bouwhistoricus. „Als er het afgelopen decennium al panden zijn platgegooid, dan was alleen als ze door achterstallig onderhoud niet meer te redden waren.”
Dag in dag uit zijn BMA-monumentenadviseurs bezig met het beoordelen van bouwplannen in de Amsterdamse binnenstad.
Het tekent de voorzichtigheid waarmee de hoofdstad met zijn historisch kapitaal omgaat. Zeker nu de grachtengordel ook nog eens op de Werelderfgoedlijst van Unesco staat lijkt de toekomst van de oude binnenstad gewaarborgd.
Niet zelden wordt bij de beoordeling van bouwplannen het advies van de bouwgeschiedkundige gevraagd. Die stuit dan wel eens op een juweeltje, zoals Van Tussenbroek twee jaar geleden overkwam. „Aan de Warmoesstraat vonden we toen het oudste pand van Amsterdam, uit 1485. Daar wonen en leven dus al meer dan 500 jaar mensen.”
Eisen van de tijd
Het onderstreept volgens Van Tussenbroek het belang dat de functie van de gebouwen up-to-date blijft. „Juist verandering vormt de rode draad van de geschiedenis, dat is wel een van de hoofdconclusies. Er is niet één gebouw dat er nog net zo uitziet als toen het werd gebouwd. Het zijn dezelfde huizen, maar telkens aangepast aan de eisen van de tijd.” Van de aanleg van elektriciteit en riolering tot strengere eisen voor de brandveiligheid: „De meeste gebouwen zijn iedere 25 jaar wel verbouwd.”
Maar onder die aanpassingen en vernieuwingen is nog steeds de oude stad herkenbaar. Van Tussenbroek: „De architectuur van Damrak, Rokin en Vijzelstraat biedt een staalkaart van de geschiedenis.” Dat maakt de oude stad volgens hem zo sterk. „Afgezien van enkele ingrijpende veranderingen, zoals de bouw van de Beurs van Berlage, het dempen van het Rokin en de verbreding van de Vijzelstraat, zou de stad voor een bewoner uit de zeventiende-eeuw nog steeds herkenbaar zijn.”
Voor gebouwen zijn telkens nieuwe functies gevonden. In die zin is de stad zo duurzaam als je je maar kunt voorstellen, vindt Van Tussenbroek. „Neem het grote gebouw van C&A op het Damrak. Dat is een grote kolos uit de jaren zeventig, maar het origineel is van Berlage uit 1892. Toen dat in de jaren zestig door brand verwoest werd, werd het huidige gebouw neergezet.” En dat wordt komend jaar op zijn beurt weer vernieuwd – met behoud van enkele oude onderdelen.
Er bestaat heel veel liefde voor de stad en zijn karakter, concludeert de bouwhistoricus, maar het schiet niet door. „Dat betekent dat we niet zomaar toestemming geven om oude kappen en stucplafonds van eeuwen geleden te slopen, maar wel dat je je keuken kunt verbouwen. En omdat we die keuken maar al te graag verbouwen, zijn keukens van dertig jaar oud grappig genoeg inmiddels schaarser geworden dan kapconstructies uit de tijd van Rembrandt.”