Voorbeeld
Jeremia 2:13
„Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.”
Na de zondeval is ons allen een natuurlijke vijandschap tegen de Heere en Zijn dienst eigen geworden. Let vooral op het voorbeeld van de afval van de priesters, profeten en overheden, en hun verleiding: in plaats van het volk te onderwijzen in de ware godsdienst en hen tot de Heere te leiden, verkondigden ze afval van de Heere. De leiders van het volk waren hun verleiders geworden (Jeremia 2:8-12). Als wij hierbij onszelf, onze leraars, onze overheden, ons volk vergelijken, zouden wij in dit gedrag van Gods oude volk ons beeld niet zien?
Het volk van de Heere deed nog meer. Zij verlieten de Heere, om zich bakken uit te houwen, gebroken bakken die geen water houden. Hier stelt de Heere het oogmerk voor met het verlaten van Hem. Dit was om de afgoden van de heidenen te dienen. Zo afkerig waren zij van de Heere, Zijn verbond en dienst. Zo geneigd waren zij tot de afgoden en hun dienst. De zelfgemaakte goden van de heidenen –de schepselen, door God geschapen– hadden zij liever dan de enige ware God.
B. Moorrees, predikant te Wijk (”Leerrede”, 1841)