Strijd tegen terreur nog allerminst voorbij
Dertien jaar na de aanslagen van 11 september is de strijd tegen terrorisme allerminst voorbij. Sterker nog: met de opkomst van IS hebben de Verenigde Staten er een geduchte tegenstander bij.
Het is inmiddels een bekende ceremonie. Gisteren namen de Amerikaanse president Barack Obama, zijn vrouw Michele en vicepresident Joe Biden voor het Witte Huis een minuut stilte in acht. Op Ground Zero –de plaats in New York waar de Twin Towers stonden– werden de namen van de slachtoffers van de aanslagen van 11 september 2001 één voor één voorgelezen.
Na de aanslagen begonnen de Verenigde Staten aan hun ”War on Terrorism”. Aanvankelijk met een massieve aanval op Afghanistan, de belangrijkste thuishaven van al-Qaida. Maar ook elders in de wereld werden extremistische groeperingen aangepakt, variërend van Somalië tot de Filipijnen.
Irak vormde een nieuw hoofdstuk in de Amerikaanse pogingen om de wereld veiliger te maken. Anno 2014 lijkt het er meer dan ooit op dat Washington in die opzet niet is geslaagd.
In het grootste deel van de Arabische wereld is het een puinhoop. Of het nu gaat om de stammenstrijd in Libië, de burgeroorlog in Syrië of het groeiende extremisme in de golfstaten.
Voeg daarbij het toenemende aantal falende staten, zoals Somalië en Jemen, en de dreiging van een nucleair Iran, en het beeld is compleet. Bijna althans, want sinds enige tijd heeft de wereld te maken met een dreiging die haar weerga nauwelijks kent.
De opkomst van de Islamitische Staat (IS) in Syrië en Irak zou weleens een groter probleem kunnen worden dan al-Qaida, de taliban of willekeurig welke extremistische beweging dan ook.
Te beginnen met de snelle terreinwinst die IS wist te boeken. Doorgaans heeft een regulier leger nogal wat tijd nodig om zich in veroverde gebieden te consolideren. IS krijgt echter gaandeweg zijn opmars steeds meer lokale steun, waardoor de strijders ongehinderd kunnen oprukken. Doordat de beweging in dorpen en steden direct de controle over water-, voedsel- en brandstofvoorziening overneemt, maakt zij de bevolking afhankelijk van zich.
Tot nu toe vormden terreurbewegingen vooral een veiligheidsprobleem. IS beschikt echter inmiddels over een aanzienlijk grondgebied, waar het een zelfstandig kalifaat heeft uitgeroepen. De Amerikaanse inlichtingendienst CIA moest gisteren bovendien de schatting van het aantal IS-strijders fors bijstellen. Ging de dienst eerder nog van 10.000 jihadisten uit, inmiddels is dat aantal meer dan verdrievoudigd.
De opkomst van IS zet ook de traditionele verhoudingen in de regio op zijn kop. De scheidslijnen tussen sjiieten en soennieten vervaagt. Plotseling hebben het sjiitische Iran en het soennitische Saudi-Arabië een gemeenschappelijk belang om de dreiging van IS het hoofd te bieden.
De Amerikanen zien intussen in dat zij niet meer om de dreiging van IS heen kunnen. En dus kondigde president Obama deze week een actieplan aan: luchtaanvallen, wapens, logistieke en humanitaire steun.
Maar het belangrijkste is dat er een coalitie moet worden gevormd van landen die bereid zijn IS op de grond aan te pakken. En daar zit precies het probleem. Washington heeft herhaaldelijk aangegeven dat er absoluut geen Amerikaanse grondtroepen naar het Midden-Oosten meer worden gestuurd.
Dat betekent dat andere landen het zullen moeten oplossen. Want met luchtaanvallen alleen zal IS niet kunnen worden vernietigd. En dat is wel het einddoel dat Obama zich heeft gesteld.
Maar zullen de legers van de golfstaten, Irak, Jordanië, Egypte en Libanon in staat zijn de nietsontziende IS-strijders te verslaan? Zal Turkije zijn grenzen voldoende weten te beschermen om de aanvoer van nieuwe jihadisten richting Syrië en Irak te voorkomen?
De belangrijkste uitdaging voor de Amerikanen zullen de aangekondigde luchtaanvallen in Syrië zijn. Tot nu toe beperkten de VS zich tot bombardementen in Irak, maar deze week opende Obama ook de mogelijkheid om IS in Syrië aan te vallen.
De Syrische president Assad heeft de geplande aanvallen op Syrisch grondgebied fel veroordeeld. Of hij die afkeuring in de toekomst ook kracht bijzet door zijn luchtafweerraketten tegen Amerikaanse gevechtsvliegtuigen te gebruiken, is een belangrijke afweging voor Washington.
Bovendien wordt het leger van Assad zelf al maanden door IS bevochten. Het aanvallen van de Islamitische Staat –en het tegelijkertijd bewapenen van het Vrije Syrische Leger– kan de burgeroorlog in Syrië zo een permanente status quo geven.
Anderzijds is het aanvallen van IS wel noodzakelijk om de beweging te verslaan. Als de Verenigde Staten zich tot Irak zouden beperken, zou dat de Islamitische Staat een ‘veilige’ haven in Syrië bieden.
Amerika zal zich terdege moeten realiseren wat de uiteindelijke uitkomst van zijn strategie van het aanpakken van IS zal zijn. De eerdere conflicten in Afghanistan en Syrië hebben laten zien dat de beleidsmakers daar vaak wat minder goed over nadenken. Een oorlog beginnen, is doorgaans eenvoudiger dan hem beëindigen.