Veehouderij heeft zaken goed op orde
De intensieve veehouderij in Nederland doet het uitstekend, reageert drs. W. J. Last.
Nederland is mondiaal gezien koploper op het gebied van dierenwelzijn, milieubeheer en verstandige inzet van antibiotica. Niets wijst erop dat Carla van Viegen, auteur van het artikel ”Natuur geen vijand van de mens” (RD 8-9), op de hoogte is van de inspanningen en resultaten die diverse sectoren in de veehouderij de afgelopen zeven jaar hebben behaald.
Van Viegen gaat gezien de toonzetting uit van de ”Moeder Aarde-filosofie”, waarin dieren onder „zeer onnatuurlijke omstandigheden” leven en uiteindelijk „sterven.” De werkelijkheid is dat er met het slachten van een „gemest kalf” niets mis is, zeker niet in Bijbels opzicht. Dieren zijn ons tot nut, wat ons tegelijkertijd niet ontslaat van de plicht tot maximale zorg.
Sinds de oprichting van de taskforces in 2008 is met vereende krachten ingezet op de vermindering van antibioticagebruik in de veehouderij. En met resultaat. De doelstellingen van 2011 en 2013 zijn ruimschoots gehaald met een daling van 61 procent – en die reductie zet nog steeds door. Bovendien worden bepaalde groepen antibiotica in het geheel niet meer gebruikt en blijven ze enkel gereserveerd voor humaan gebruik.
Dit mist zijn uitwerking niet. Recente rapporten van de European Food Safety Authority (EFSA) laten een forse verbetering zien van de resistentiepatronen van diverse ziekteverwekkers in de veehouderij. Het ingezette beleid is voor de veterinaire sector dus onverwacht snel succesvol.
Reislust
In humaan opzicht is de situatie echter verontrustend verslechterd. Dat leidt tot de voorzichtige conclusie –sommige wetenschappers roepen dat al langer– dat de bijdrage vanuit de veehouderij aan het ontstaan van multiresistente pathogenen (ziekteverwekkers van biologische oorsprong) bij de mens minimaal is, of in ieder geval een stuk lager ligt dan eerder verondersteld. De „moderne mens” is met zijn onzorgvuldige medicijngebruik en zijn ongelimiteerde reislust dus zelf debet aan het binnenhalen van resistente ziektekiemen.
Van Viegen stelt dat een groot aantal mensen die in de intensieve veehouderij werken, besmet is met de MRSA-bacterie, waardoor boeren en hun gezinsleden bij opname in ziekenhuizen geïsoleerd moeten worden van andere patiënten, met alle logistieke problemen en kosten van dien, die we als samenleving betalen. Dat ligt genuanceerder. Het type dat onder veehouders voorkomt, blijkt erg moeilijk overdraagbaar van mens op mens, vaak niet multiresistent en dus goed behandelbaar. Daardoor is het een veel minder groot probleem dan het type dat ontstaat onder invloed van antibioticagebruik bij mensen.
Door dergelijke inzichten is ook de politiek tot de conclusie gekomen dat er bij de aanpak van resistentie een grote verantwoordelijkheid ligt bij de humane gezondheidszorg.
Toezicht
Dat betekent niet dat we in de veterinaire sector geen verantwoordelijkheid hoeven te dragen. De ontwikkelingen van de afgelopen tijd hebben geleid tot een rationeel gebruik van antibiotica bij alleen zieke dieren. Daar ben ik blij mee.
De inzet van tetracyclinen als groeibevorderaar, zoals Van Viegen suggereert, is absoluut een verouderde voorstelling van zaken. Ook de suggestie dat we ongemerkt zeer veel antibiotica binnenkrijgen, is pertinent onjuist. De wachttijden na toepassing worden ruimschoots in acht genomen. Er vinden veelvuldig onaangekondigde uitgebreide controles in de sector plaats met erg gevoelige tests.
Ons vlees, onze eieren en onze melk zijn het resultaat van een productie onder streng toezicht. Alle toegepaste antibiotica is daadwerkelijk inzichtelijk middels koppeling van de managementsystemen met een centrale database. Jaarlijks vindt er een benchmark plaats, een testprocedure om prestaties te vergelijken, van zowel veehouders als dierenartsen. Dat gebeurt op basis van een classificatie aan de hand van benodigde dierdagdoseringen, de indicatie die aangeeft hoeveel dagen per jaar een gemiddeld op een bedrijf aanwezig dier antibiotica verstrekt krijgt. Er is geweldig veel werk verzet.
Trots
Natuurlijk is er lijden in de dierenwereld. Met de Bijbel belijden we „dat het ganse schepsel tezamen zucht.” Maar ik durf de stelling aan dat de in Nederland gehouden dieren het goed hebben, ruime stallen hebben, een goede verzorging krijgen en onder goed veterinair toezicht staan.
Dat de bedrijven groter worden, is een proces dat ook de veehouder niet altijd wil, maar dat geen verslechtering voor de positie en behandeling van het dier hoeft te betekenen. Bedrijfsuitbreiding is vaak nodig om investeringen op het gebied van dierenwelzijn terug te verdienen. Bovendien maken grotere bedrijven inzet van personeel mogelijk, waardoor veehouders in sociaal opzicht een beter leven kunnen leiden en er binnen het bedrijf specialisatie kan plaatsvinden – wat het dierenwelzijn ten goede komt.
Met het angst zaaien van Van Viegen schieten we niets op. De sector heeft de zaakjes op orde. Hard werken is er niet vreemd. Dan is het zuur dat elders in Europa met lagere criteria aangaande dierenwelzijn wordt geproduceerd. Daardoor ontbreekt de beloning in de vorm van een juiste prijs.
Laten we in ieder geval zorgen voor een morele beloning: we kunnen trots zijn op onze hard innoverende en internationaal toonaangevende veehouderijsector. Regelmatig zijn er open dagen. Overtuig uzelf.
De auteur is dierenarts te Voorthuizen.