Beoefen wetenschap tot eer van God
De Bijbelse grondhouding voor studenten ligt in de vreze des Heeren. Die grondhouding wordt ondersteund door de vier eigenschappen die de oude theologen aan de Heilige Schrift hebben toegekend, aldus ds. A. Moerkerken.
In de studententijd wordt van de student een zelfstandige beoefening van de wetenschap gevraagd. Inzichten die ons van huis uit eigen zijn geworden, kunnen botsen met de inzichten waartoe ”de wetenschap” ons voert. Hoe moet dan onze houding zijn?
Velen –ook juist uit onze kring– werden in de wetenschappelijke wereld verward of zelfs ontworteld. Niet alleen door het vreemde milieu en het zo andere levenspatroon van velen in de studentensamenleving, maar ook door de geestelijke crisis waarin de botsing tussen Woord en wetenschap hen bracht.
Ware wetenschap staat in de Schrift in nauwe relatie met de vreze Gods. „De vreze des Heeren is het beginsel der wetenschap” (Spreuken 1:7). Botsen de „feiten” waarvoor de wetenschap je plaatst met de klare taal van het Woord van God, buig dan onvoorwaardelijk voor het Woord van God, en niet voor de wetenschap.
Ondersteunend voor die grondhouding is de wijze waarop de gereformeerde theologie over het Schriftgezag spreekt. De oude theologen stellen dat de Heilige Schrift zijn „proprietates” of eigenschappen heeft. Het gaat dan om vier eigenschappen: zijn gezag (”auctoritas”), zijn noodzakelijkheid (”necessitas”), zijn duidelijkheid (”claritas” of ”perspicuitas”) en zijn volkomenheid (”perfectio” of ”sufficientia”).
Noodzakelijkheid
Hier ligt een principieel geschil met de roomse theologie. Volgens Rome heeft de kerk als het erop aankomt niet beslist de Schrift nodig. De Schrift heeft echter wél de kerk nodig: om haar uit te leggen, haar aan te vullen en om haar gezag vast te stellen.
De reformatoren hebben daarentegen vastgehouden aan de noodzakelijkheid van de Schrift tot zaligheid. Maar als de Schrift noodzakelijk is om zalig te worden, hoe hebben dan die gelovigen de zaligheid kunnen verkrijgen die hebben geleefd vóór er een letter van de openbaring Gods te boek was gesteld? We moeten bedenken dat er ook in de tijd toen er nog geen geschreven Woord was, er wél een Woord Gods is geweest. Gods Kerk heeft nooit kunnen leven uit zichzelf, maar altijd uit het–ongeschreven of geschreven– Woord van God.
Duidelijkheid
De roomse theologie beweert dat de Schrift duister is. Zo kwam de Roomse Kerk ertoe om wel te erkennen dat de Heilige Geest als eigenlijke Auteur der Schriften de ware Uitlegger is – maar tevens, dat deze Geest Zich bij dat uitleggen bedient van Zijn orgaan: de kerk. Alle wetenschappelijke exegese is bij Rome uiteindelijk aan de paus onderworpen.
Wij leren de duidelijkheid van de Heilige Schrift. Wij bedoelen er niet mee dat er in de Bijbel geen verborgenheden zouden staan die voor het menselijk verstand niet te doorgronden zijn, of dat er geen exegese nodig zou zijn. Die is wel degelijk nodig.
En tóch houden wij vast aan de stelling dat de Schrift duidelijk is. Wij verstaan onder die duidelijkheid dat ieder die zalig begeert te worden, in de Schrift de weg der zaligheid vinden kan. Zo is de Schrift naar het woord van Psalm 119 een lamp voor de voet en een licht voor het pad. Om de Schrift te verstaan, hebben wij de herscheppende en verlichtende werking van haar eerste Auteur nodig: de Heilige Geest.
Volkomenheid
De traditie die ons bindt aan de voorgeslachten is zeer waardevol. Met dankbaarheid mogen we het vele goede erkennen dat in de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme tot ons is gekomen. Heel wat staat niet zo letterlijk in de Bijbel. Denk aan zaken die de levensstijl betreffen. Alleen de biblicist en de sektariër willen voor alles een tekst vinden in de Schrift. Dat behoeft evenwel niet.
De roomse theologie meent dat de traditie een onmisbare aanvulling betekent op de Schrift. Bavinck brengt in zijn ”Gereformeerde dogmatiek” ons geschil met Rome heel bondig onder woorden: „Rome wil eene traditie, die zelfstandig loopt naast de Schrift (…). De Hervorming erkent alleen zulk eene traditie, die gegrond is op en voortvloeit uit de Schrift.”
Gezag
De kerk des Heeren moet bij haar spreken over het Schriftgezag in de allereerste plaats willen luisteren naar de Schrift zelf. Daarbij is het spreken van de kérk over de Schrift niet het beslissende. De kerk heeft de canon van de Heilige Schrift nooit vastgesteld – zij heeft deze canon slechts gelovig aanvaard. De kerk heeft al evenmin aan de canon van de Schrift gezag verleend – zij heeft zich slechts onder dat gezag gebogen.
Ook hier ligt een diepe kloof met de roomse theologie. Waar Rome leert dat de kerk er kan zijn zonder de Schrift, maar de Schrift niet zonder de kerk, daar spreekt de gereformeerde belijdenis in artikel vijf van de ”Confessio Belgica”: „En wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is, en dat niet zozeer omdat de Kerk ze aanneemt en voor zodanige houdt, maar inzonderheid omdat de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten dat zij van God zijn.”
Bewijs bij zichzelf
Vaak heeft men de gereformeerde belijdenis verweten een cirkelredenering te volgen: wij geloven in de betrouwbaarheid van de Schrift omdat hij zelf zegt dat hij betrouwbaar is. Dit verwijt is evenwel niet terecht. Hoe vaak komt het niet voor in de omgang tussen mensen onder elkaar dat de een de ander moet geloven op zijn woord – en dat ook doet!
Van belang is wel de vraag wélke persoon van ons vraagt om hem te geloven op zijn woord. De ene persoon komt ons nu eenmaal betrouwbaarder voor dan de andere. Zou dan de hoge God, Die de getrouwe Getuige is, geen recht op ons vertrouwen hebben?
In deze lijn moet men de uitspraak van het geciteerde vijfde artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zien, waar gezegd wordt dat wij „zonder enige twijfeling alles geloven” wat in de canonieke boeken begrepen is „inzonderheid, omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn, en dewijl zij ook het bewijs van dien bij zichzelven hebben.”
De Heilige Schrift heeft dus voor ons gezag, omdat hij zichzelf als gezaghebbend aan ons voordoet. Zo hebben de apostelen over het Oude Testament geschreven, de ”locus classicus” voor de inspiratie van de Schrift in 2 Timotheüs 3:16: „Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is.”
In zijn inauguratie riep Gisbertus Voetius zijn studenten op om wetenschap te beoefenen, niet tot eigen eer, maar tot Gods eer. Ware wetenschap staat in de Schrift in nauwe relatie met de vreze Gods. Zonder de vreze Gods is –naar de Schrift– echte wetenschap niet mogelijk. Slechts het levende, door de Heere Zelf geschonken en onderhouden geloof kan standhouden in deze crisis. Het kan geschokt en aangevochten worden, maar het lijdt geen schipbreuk.
Dit is een voorpublicatie uit de handreiking voor wo- en hbo-studenten ”Wijsheid en wetenschap”, die morgen wordt gepresenteerd op de jaarlijkse zomerconferentie die wordt georganiseerd door de werkgroep voor studenten van de Gereformeerde Gemeenten (voorheen: deputaatschap voor studerenden der Gereformeerde Gemeenten).