Christelijk geloof doet er toe in verpleging”
Dertien jaar werkt hij bij het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut in Ede. Als er één rode draad zichtbaar is door al die jaren, is het wel dat het christelijk geloof in 2000 jaar niets aan actualiteit heeft ingeboet. Morgen promoveert drs. Bart Cusveller, filosoof en verpleegkundige, op de zindimensie van verpleegkundige zorg. „Als christenverpleegkundige moet je blijvend zoeken naar mogelijkheden om je geloof uit te dragen.”
Hoe nobel het streven ook is om uit te komen voor je levensovertuiging, de praktijk is weerbarstiger, meent Cusveller. „Het is al te makkelijk om in een wereldse omgeving je eigen principes aan de kant te zetten en mee te gaan in hoe ’men’ zegt dat ’het’ moet.” In zijn dissertatie, ”Met zorg verbonden”, concludeert hij echter dat het opzijzetten van christelijke principes onjuist is. „Het christelijk geloof heeft bestaansrecht in de zorg. Als filosoof probeer je altijd te kijken of de dingen anders zijn dan ze lijken te zijn. Dan zie je ook dat het niet terecht is om ’wereldse’ principes te verheffen tot de maatstaf voor al het handelen.”
Cusveller (39) kwam in 1991 in dienst bij het Lindeboom Instituut, het centrum voor medische ethiek in Ede. Daarvoor volgde hij onder meer de opleiding hbo-verpleegkunde aan Christelijke Hogeschool De Vijverberg, de voorganger van de Christelijke Hogeschool Ede. Het Lindeboom Instituut is ondergebracht bij deze onderwijsinstelling. Na zijn diplomering als verpleegkundige en zijn studie filosofie zocht Cusveller een baan in de wetenschappelijke wereld. „Al op de middelbare school wilde ik dat eigenlijk. Toen wist ik nog niet dat er een vakgebied, de filosofie, bestond voor wat ik wilde.”
Zijn benoeming bij het Lindeboom Instituut ziet hij als leiding van Boven. „Ik denk dat je dat zo wel mag noemen. Ik geloof dat ik hier dienstbaar mag zijn voor de verpleegkundige beroepsgroep en dan in het bijzonder voor degenen die zich beroepen op het christelijk geloof.” Het grote voordeel van een functie als wetenschappelijk medewerker noemt hij „dat je vanuit je professie als filosoof een stapje terug kunt doen om overzicht te krijgen. Neem onderwerpen als versterven en orgaandonatie. Daarover kun je je pas een goed oordeel vormen als je inziet dat er een samenhang is tussen de opkomst van deze ontwikkelingen en veranderingen in de maatschappij.”
Cusveller stelt dat er een maatschappelijke tendens is waarbij de maakbaarheid van het leven de boventoon voert. Voor de verpleegkundige beroepsgroep komen die ontwikkelingen van buitenaf en van binnenuit. „Sommige patiënten gaan ervan uit dat het in het ziekenhuis een kwestie is van: U vraagt, wij draaien. Voor veel ziekten is een technische oplossing binnen handbereik. Binnen de beroepsgroep doen allerlei alternatieve behandelwijzen opgeld. Maar vergeten wordt dat het verpleegkundig beroep een eigen aard heeft, die je niet zomaar door medicalisering en vertechnisering kunt veranderen. Als je de techniek de plaats laat innemen van de aandacht en zorg die je als mens aan elkaar verplicht bent, dan verliest de verpleegkundige zorg haar zin.”
In zijn studie werd Cusveller daarom regelmatig teruggeworpen op de vraag hoe je bespreekbaar kunt maken wat de zin is van verpleegkundig handelen. Eén ding staat daarbij voor hem als een paal boven water: „Goed verplegen betekent dat je handelen zin heeft. En als je het hebt over de zin van zorgen, dan kom je als vanzelf ook terecht bij levensbeschouwing. Die is essentieel voor een goede verpleging en voor de verdere ontwikkeling daarvan. Het bepaalt hoe je denkt over de zin van ziekte en zorg. Dat heeft zijn weerslag op de beroepsnormen, de beroepswaarden en de vereiste persoonlijke kwaliteiten. Als christen kun je bijvoorbeeld zeggen dat je je als verpleegkundige niet alleen verantwoordelijk voelt voor het welzijn van de ander. Je bént het ook.”
Om in de praktijk gestalte te geven aan de christelijke levensovertuiging, hoeft een verpleegkundige niet de hele dag te praten over het geloof. Cusveller: „Je komt in de praktijk van alledag genoeg aanknopingspunten tegen om vanuit je geloof te handelen. Christelijke initiatieven hebben bijvoorbeeld geleid tot de opkomst van hospices. Vandaag de dag is een hospice niet meer weg te denken. Maar ook op microniveau is het relevant. Een psychiatrische instelling zal een draaideurpatiënt misschien gemakkelijk weer buiten de deur zetten, onder het mom van: Het is hier geen hotel. Als christen zou je echter kunnen denken: Wat is er mis mee als we die patiënt een paar weken opvangen? Dan kan hij er daarna weer tegenaan. Dan is je christelijk geloof toch heel relevant voor ’hoe het hoort’?”
De komende jaren wil Cusveller het functioneren van ethische commissies in zorginstellingen gaan bestuderen. „Ik ben op zoek naar mensen die daarin participeren. Ook in zo’n commissie kunnen christelijke verpleegkundigen iets laten doorklinken van de betekenis van hun levensovertuiging voor de zorgverlening. Je kunt iets toevoegen. Je hebt als christelijke verpleegkundige recht van spreken met alles wat in je is, inclusief je geloofsovertuiging.”