In memoriam Wolfhart Pannenberg (1928-2014)
MÜNCHEN. In zijn woonplaats München is donderdag Wolfhart Pannenberg overleden, een van de belangrijkste twintigste-eeuwse theologen van de generatie na Karl Barth. Hij werd 85.
Pannenberg, geboren op 2 oktober 1928, groeide op in een niet-christelijke omgeving, maar ging na de Tweede Wereldoorlog toch theologie studeren, omdat hij gegrepen was door de waarheid van het christelijk geloof. Reeds in 1958 werd hij hoogleraar, eerst in Wuppertal, daarna in Mainz en van 1967 tot aan zijn emeritaat in München. Zijn grootste vernieuwende bijdrage aan de theologie dateert al van 1961, toen hij met enkele medestanders het programmatische geschrift ”Offenbarung als Geschichte” (Openbaring als geschiedenis) publiceerde. Hij kiest daarin een andere weg dan de Zwitserse theoloog Barth, doordat hij bij openbaring niet allereerst aan het Woord denkt, maar aan wat er feitelijk in de geschiedenis gebeurt. Wil openbaring echt die naam waard zijn, dan moet deze voor iedereen die zijn ogen openheeft, duidelijk zijn. Openbaring is geen geheimtaal, maar publiek toegankelijk voor wie de moeite doet de feiten te onderzoeken.
Zo neemt Pannenberg het op voor de historische werkelijkheid van de opstanding: niemand die er toen bij was, kon immers ongelovig blijven? Dan is het wetenschappelijk verantwoord om aan te nemen dat de opstanding werkelijk gebeurd is.
In later werk heeft Pannenberg de stelling dat iedereen die ogen heeft om te zien, de openbaring kan kennen, wel wat bijgesteld. Uiteraard is geloof belangrijk, maar dit geloof, houdt Pannenberg vol, gaat van de feiten uit.
In overeenstemming met dit accent op het publiek toegankelijke van de openbaring vond de theoloog het belangrijk in gesprek te zijn met andere wetenschappen, zoals de natuurwetenschap. Dit gesprek heeft hij steeds op hoog niveau gevoerd. Zijn nadruk op het historisch karakter van de opstanding maakte hem ook geliefd bij meer evangelicale christenen in Amerika, bijvoorbeeld.
Pannenbergs denken over de opstanding is ook bekritiseerd. Hij stelt namelijk dat de geschiedenis pas in haar geheel als openbaring kan gelden. Daarom is het eind van de geschiedenis noodzakelijk om de geschiedenis te verstaan en dus ook om openbaring echt openbaring te laten zijn. In eigenlijke zin vindt openbaring niet aan het begin plaats, maar aan het einde. Dus pas het eind van de geschiedenis (in theologisch jargon: het eschaton) betekent de definitieve bepaling van wat die geschiedenis eigenlijk was. Tot die tijd ligt het nog open. Dat roept de vraag op of er dan wel enige zekerheid te vinden is. Het lijkt immers alsof tot het laatst toe openblijft waar het naartoe gaat, en zelfs Wie God Zelf is. Pannenberg stelt echter dat de toekomst al wel inwerkt op het heden en God de geschiedenis als het ware naar Zich toe trekt. Hierbij is de opstanding van Christus belangrijk: die is een anticipatie of voorteken van de toekomst – we kunnen eraan aflezen hoe Gods eindoordeel uit zal vallen. Zo is de opstanding het fundament van de christelijke hoop.
De discussie over Pannenbergs theologie gaat door. Zijn denkkracht en argumentaties stimuleren ook nieuwe generaties theologen om, met instemming of tegenspraak, hun weg te vinden.
Lees ook:
Apologetische antropologie: Wolfhart Pannenberg en de mens als beeld van God (Radix, 01-06-2004)
Theologie der geschiedenis een heilloze weg : Nieuwste theologische stromingen (Reformatorisch Dagblad, 16-06-1973)