Voor dieven, hoeren, honden...
En al de tollenaars en de zondaars naderden tot Hem om Hem te horen... Zo begint het bekende hoofdstuk Lukas 15. Van kind tot oudere, iedereen vindt het wel een mooi evangeliegedeelte. Bekend immers vanwege die drie parallelle gelijkenissen van de Heere Jezus: over het verloren schaap, over de verloren penning en over de verloren zoon. Aangrijpend, ontroerend, dat refrein telkens: „Ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was.” „Ik heb de penning gevonden die ik verloren had.” „Deze mijn zoon was verloren en is gevonden.” Veel dominees kunnen over die gelijkenissen ook mooi preken. Eerlijk gezegd heb ik het zelf ook weleens geprobeerd...
Maar nu dat eerste vers. Het was vorige week, tijdens de driedaagse Haamstedepredikantenconferentie, op dinsdagmiddag. Ter inleiding op de bijdrage van Ed van Hell, directeur van de stichting Ontmoeting, las een van de collega’s enkele verzen uit ditzelfde Lukas 15 voor. Bij vers één gaf hij in twee, drie zinnen een kort maar scherp commentaar. „Al de tollenaars en de zondaars naderden tot Jezus. In mijn erediensten zie ik ze niet allemaal. Wat schort eraan dat ze bij mij niet komen?”
Het is onmiskenbaar: dat eerste vers van Lukas 15 is de directe achtergrond van de drie gelijkenissen. De Heere Jezus ontving de zondaars en at met hen. Zo lezen we het. Hij schaamde Zich niet om hen te ontvangen. Het werd Hem wel verweten. Zij die tot Hem naderden, dat waren vooral de mensen aan de zelfkant van de samenleving. De geestelijke elite van het volk keek met minachting op hen neer. En geloof maar: onder het volk zelf zal er ook weleens wat gemompeld zijn. „Kun je dat nu begrijpen? Hij laat ze allemaal tot Zich komen!”
Maar ondanks dat: ze naderden tot Hem. En nadrukkelijk staat er: allemaal! Het moeten er velen geweest zijn. Andere plaatsen in de evangeliën bevestigen dat. In Mattheüs 9 en Markus 2 lezen we dat veel tollenaars en zondaars kwamen en mede aanzaten met Jezus en Zijn discipelen. In Lukas 5 is sprake van een grote schare. Bij de tollenaren en zondaren voegen zich in Mattheüs 21 de hoeren. De Heere Jezus stelt ze aan de overpriesters en de ouderlingen ten voorbeeld.
Ondertussen blijft de vraag om aandacht roepen: wat schort er aan mijn bediening? Het blijft toch wel een mededeling van gewicht wat Lukas ons vertelt. Of beter, wat de Heilige Geest wil dat bekend moet zijn: „al de tollenaars en zondaars naderden…” Allemaal! „Van alle plaatsen daaromtrent”, zo voegen de statenvertalers in hun kanttekening nog toe.
Van de Heere Jezus lezen we dat Hij, de scharen ziende, innerlijk met ontferming bewogen werd over hen, omdat ze vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben. Zijn hart brak van verdriet en op Zijn wangen parelden de tranen als Hij ze zag: al die dolende en eenzame mensen, los van God. Al die verloren schepselen, die dreigden definitief verloren te gaan. Wie herders hadden moeten zijn, waren geen herders. Maar de grote goede Herder ging ze achterna. Hij riep ze tot Zich en velen kwamen. Hij sloot ze aan Zijn bewogen hart. Wat een voorbeeld: deze bewogenheid!
Van de Heere Jezus lezen we ook dat Hij er de tijd voor nam Zich in gebed tot Zijn Vader te wenden. ’s Morgens vroeg, toen het nog diep in de nacht was, stond Hij op en ging uit naar een woeste plaats en bad aldaar, zo vertelt Markus ons in het begin van zijn evangelie.
Een Bidder bij uitstek was Hij, de Zoon des mensen. Zijn leven op aarde was hecht verbonden aan Zijn Vader in de hemel. We hoeven er niet aan te twijfelen: Zijn bidden was een worstelende voorbede. „Ik bid voor degenen die Gij Mij gegeven hebt!” Wat een voorbeeld opnieuw: dit innige gebedsleven!
De Zaligmaker ging uit naar verloren schapen. Om hen te zoeken en zalig te maken. „Voor dieven, hoeren, honden, zondaren allemaal… En mijzelve in het bijzonder” [Gerrit Achterberg].
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl