Prof. Paul: Demonische machten achter moord op christenen in Midden-Oosten
VEENENDAAL. Christenen moeten beseffen dat er kwade geestelijke machten actief zijn, bijvoorbeeld in het uitmoorden van christenen in Noord-Irak. „Het is niet voldoende om alleen naar de politiek te kijken”, aldus prof. dr. M. J. Paul. „Achter de buitengewone haat tegen christenen in het Midden-Oosten zitten demonische krachten.”
Het Centrum voor Bijbelonderzoek hield zaterdag in de Pniëlkerk in Veenendaal een symposium over de worsteling van de ballingschapsprofeten. Aanleiding was het eerder dit jaar verschenen elfde deel van de Studiebijbel Oude Testament (SBOT), over Ezechiël en Daniël.
Prof. Paul, docent aan de Christelijke Hogeschool Ede en de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven, hield een workshop over de engelenwereld achter de wereldmachten. Zo spreekt Daniël 10 over „de vorst van het koninkrijk van Perzie”, die een engel van God 21 dagen lang verhinderde om naar Daniël te komen. Op een gegeven moment kwam Michaël hem te hulp.
In de christelijke Bijbeluitleg hebben dergelijke passages weinig aandacht gekregen, zei prof. Paul. De laatste jaren staan ze echter in bepaalde kringen in het middelpunt van de belangstelling. Sommige christenen denken dat het hier om territoriale geesten gaat, demonische machten die aan een bepaald gebied verbonden zijn en door gebed bestreden moeten worden. Nauwkeurige uitleg laat volgens prof. Paul echter zien dat de engelvorsten met volken verbonden zijn. „Gevallen engelen hebben zich als God laten vereren. Satan probeert hele volken te verleiden.”
En dat gebeurt nog steeds, aldus de oudtestamenticus. „Dan denk ik aan het communisme en het Derde Rijk in de vorige eeuw, aan hoeveel mensen zij hebben verleid. Welke satanische machten zitten daarachter? We weten te weinig om onze nieuwsgierigheid te bevredigen, maar voldoende om te bedenken dat we met geestelijke machten te maken hebben. Uit de snelle opkomst van het christendom in China blijkt echter dat kwade machten verslagen kunnen worden.”
Eindtijd
Drs. G. van den Brink, redacteur van de Studiebijbel, belichtte Jezus’ omgang met het boek Daniël. Zo paste Christus de titel „Zoon des mensen” uit Daniël 7 toe op Zichzelf.
Daniël 9:24-27 is volgens Van den Brink van essentieel belang voor een verstaan van Jezus’ rede over de laatste dingen (Mattheüs 24) en de uitleg van het boek Openbaring. Vanuit het perspectief van het Nieuwe Testament is de zeventigste „jaarweek” in Daniël 9 de eindtijd. „Die begint met de dood van Jezus en eindigt met Zijn komst in heerlijkheid en aanwezigheid van God te midden van Zijn volk. Dan vertel ik natuurlijk niets nieuws. Deze opvatting vinden we in het hele Nieuwe Testament: bij Petrus, bij Paulus, bij Jakobus.”
Nieuw is echter de uitleg dat de eindtijd twee fasen kent, aldus Van den Brink. De eerste begint bij de dood van Jezus, de tweede bij het optreden van de antichrist. „Het einde dat we volgens Jezus en de apostelen tegemoet gaan, begint niet met de komst van de Zoon des mensen en de opstanding der doden, maar met het optreden van de antichrist. Voor ons die leven tussen de eerste en de tweede komst van Christus begint de strikte eindtijd, de tijd die direct uitloopt op de wederkomst van Jezus, met het openbaar worden van de antichrist.”
Wat dat precies betekent, moet volgens Van den Brink „verder doordacht worden. In ieder geval wordt de wereld niet steeds beter en gaat deze niet geleidelijk en vloeiend over in een duurzame, rechtvaardige schepping. Er is geen koninkrijk van God zonder een oordeel over de goddeloosheid, er is geen wedergeboorte van de kosmos zonder de geboorteweeën van de eindtijd.”
Heerlijkheid
Drs. C. C. Stavleu, mede-auteur van de SBOT, sprak over Gods heerlijkheid in het boek Ezechiël. Wanneer God Zich in het Oude Testament aan het volk openbaarde, deed Hij dit meestal door een indrukwekkende manifestatie van Zichzelf: bij Abraham in de vorm van een vurige fakkel en bij Mozes in de vorm van een brandend braambos.
In het boek Ezechiël speelt de openbaring van de heerlijkheid van God een centrale rol, aldus Stavleu. Hij noemde twee „karaktertrekken” van God: Zijn verhevenheid en nabijheid. „De profeet was in ballingschap in Mesopotamië, maar God liet zien dat Hij groter is dan de sterkste machten op aarde.”
De openbaring van de heerlijkheid van de Heere laat Gods verbondstrouw zien. „God gaat door met Zijn werk, ondanks het verdwijnen van de tempel, de hoofdstad en het land. Hij blijft voor Zijn volk strijden. Hij zorgt er persoonlijk voor dat Zijn rijk eeuwig in stand blijft.”
Stavleu hield verder een workshop over de betekenis van het tempelvisioen van Ezechiël; dr. A. E. M. A. van Veen-Vrolijk en ds. H. C. Bette gingen in op het dienen van God als minderheid.
Het Centrum voor Bijbelonderzoek is verhuisd van Veenendaal naar Doorn. Komend voorjaar verschijnt het laatste deel van de Studiebijbel Oude Testament, dat gaat over de zogenoemde kleine profeten.
Zie ook:
Gedeporteerde profeten, Reformatorisch Dagblad (20 februari 2014)